Vervoeging van klaarspelen

Onbepaalde wijs (infinitief): klaarspelen

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik speel klaar
  • jij speelt klaar
  • hij/zij/het speelt klaar
  • wij spelen klaar
  • jullie spelen klaar
  • zij spelen klaar

Presente

  • io riesco
  • tu riesci
  • lui/lei/Lei riesce
  • noi riusciamo
  • voi/Voi riuscite
  • loro/Loro riescono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik speelde klaar
  • jij speelde klaar
  • hij/zij/het speelde klaar
  • wij speelden klaar
  • jullie speelden klaar
  • zij speelden klaar

Imperfetto

  • io riuscivo
  • tu riuscivi
  • lui/lei/Lei riusciva
  • noi riuscivamo
  • voi/Voi riuscivate
  • loro/Loro riuscivano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb klaargespeeld
  • jij hebt klaargespeeld
  • hij/zij/het heeft klaargespeeld
  • wij hebben klaargespeeld
  • jullie hebben klaargespeeld
  • zij hebben klaargespeeld

Passato prossimo

  • io sono riuscito
  • tu sei riuscito
  • lui/lei/Lei è riuscito
  • noi siamo riusciti
  • voi/Voi siete riusciti
  • loro/Loro sono riusciti

Voltooid verleden tijd

  • ik had klaargespeeld
  • jij had klaargespeeld
  • hij/zij/het had klaargespeeld
  • wij hadden klaargespeeld
  • jullie hadden klaargespeeld
  • zij hadden klaargespeeld

Trapassato prossimo

  • io ero riuscito
  • tu eri riuscito
  • lui/lei/Lei era riuscito
  • noi eravamo riusciti
  • voi/Voi eravate riusciti
  • loro/Loro erano riusciti

Toekomende tijd I

  • ik zal klaarspelen
  • jij zult klaarspelen
  • hij/zij/het zal klaarspelen
  • wij zullen klaarspelen
  • jullie zullen klaarspelen
  • zij zullen klaarspelen

Futuro semplice

  • io riuscirò
  • tu riuscirai
  • lui/lei/Lei riuscirà
  • noi riusciremo
  • voi/Voi riuscirete
  • loro/Loro riusciranno

Toekomende tijd II

  • ik zal klaargespeeld hebben
  • jij zult klaargespeeld hebben
  • hij/zij/het zal klaargespeeld hebben
  • wij zullen klaargespeeld hebben
  • jullie zullen klaargespeeld hebben
  • zij zullen klaargespeeld hebben

Futuro anteriore

  • io sarò riuscito
  • tu sarai riuscito
  • lui/lei/Lei sarà riuscito
  • noi saremo riusciti
  • voi/Voi sarete riusciti
  • loro/Loro saranno riusciti

Conditionalis I

  • ik zou klaarspelen
  • jij zou klaarspelen
  • hij/zij/het zou klaarspelen
  • wij zouden klaarspelen
  • jullie zouden klaarspelen
  • zij zouden klaarspelen

Condizionale presente

  • io riuscirei
  • tu riusciresti
  • lui/lei/Lei riuscirebbe
  • noi riusciremmo
  • voi/Voi riuscireste
  • loro/Loro riuscirebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben klaargespeeld
  • jij zou hebben klaargespeeld
  • hij/zij/het zou hebben klaargespeeld
  • wij zouden hebben klaargespeeld
  • jullie zouden hebben klaargespeeld
  • zij zouden hebben klaargespeeld

Condizionale passato

  • io sarei riuscito
  • tu saresti riuscito
  • lui/lei/Lei sarebbe riuscito
  • noi saremmo riusciti
  • voi/Voi sareste riusciti
  • loro/Loro sarebbero riusciti

Imperatief

  • jij speel klaar
  • jullie speelt klaar

Imperativo

  • tu riesci
  • voi/Voi riuscite