Vervoeging van knetteren
Onbepaalde wijs (infinitief): knetteren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het knettert
- zij knetteren
Indicativo presente
- él/ella decrepita
- ellos/ellas decrepitan
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het knetterde
- zij knetterden
Indefinido
- él/ella decrepitó
- ellos/ellas decrepitaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geknetterd
- zij hebben geknetterd
Pretérito perfecto compuesto
- él/ella ha decrepitado
- ellos/ellas han decrepitado
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geknetterd
- zij hadden geknetterd
Pluscuamperfecto
- él/ella había decrepitado
- ellos/ellas habían decrepitado
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal knetteren
- zij zult knetteren
Futuro I
- él/ella decrepitará
- ellos/ellas decrepitarán
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geknetterd hebben
- zij zult geknetterd hebben
Futuro perfecto
- él/ella habrá decrepitado
- ellos/ellas habrán decrepitado
Conditionalis I
- hij/zij/het zal knetteren
- zij zullen knetteren
Condicional
- él/ella decrepitaría
- ellos/ellas decrepitarían
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geknetterd
- zij zullen hebben geknetterd
Condicional perfecto
- él/ella habría decrepitado
- ellos/ellas habrían decrepitado