Vervoeging van kunnen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kan
  • jij kan
  • hij/zij/het kan
  • wij kunnen
  • jullie kunnen
  • zij kunnen

Present

  • I can
  • you can
  • he/she/it can
  • we can
  • you can
  • they can

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kon
  • jij kon
  • hij/zij/het kon
  • wij konden
  • jullie konden
  • zij konden

Simple past

  • I could
  • you could
  • he/she/it could
  • we could
  • you could
  • they could

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van kunnen