Vervoeging van kwanselen

Vertaling: to truck

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kwansel
  • jij kwanselt
  • hij/zij/het kwanselt
  • wij kwanselen
  • jullie kwanselen
  • zij kwanselen

Present

  • I truck
  • you truck
  • he/she/it trucks
  • we truck
  • you truck
  • they truck

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kwanselde
  • jij kwanselde
  • hij/zij/het kwanselde
  • wij kwanselden
  • jullie kwanselden
  • zij kwanselden

Simple past

  • I trucked
  • you trucked
  • he/she/it trucked
  • we trucked
  • you trucked
  • they trucked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gekwanseld
  • jij hebt gekwanseld
  • hij/zij/het heeft gekwanseld
  • wij hebben gekwanseld
  • jullie hebben gekwanseld
  • zij hebben gekwanseld

Present perfect

  • I have trucked
  • you have trucked
  • he/she/it has trucked
  • we have trucked
  • you have trucked
  • they have trucked

Voltooid verleden tijd

  • ik had gekwanseld
  • jij had gekwanseld
  • hij/zij/het had gekwanseld
  • wij hadden gekwanseld
  • jullie hadden gekwanseld
  • zij hadden gekwanseld

Past perfect

  • I had trucked
  • you had trucked
  • he/she/it had trucked
  • we had trucked
  • you had trucked
  • they had trucked

Toekomende tijd I

  • ik zal kwanselen
  • jij zult kwanselen
  • hij/zij/het zal kwanselen
  • wij zullen kwanselen
  • jullie zullen kwanselen
  • zij zullen kwanselen

Future

  • I will truck
  • you will truck
  • he/she/it will truck
  • we will truck
  • you will truck
  • they will truck

Toekomende tijd II

  • ik zal gekwanseld hebben
  • jij zult gekwanseld hebben
  • hij/zij/het zal gekwanseld hebben
  • wij zullen gekwanseld hebben
  • jullie zullen gekwanseld hebben
  • zij zullen gekwanseld hebben

Future perfect

  • I will have trucked
  • you will have trucked
  • he/she/it will have trucked
  • we will have trucked
  • you will have trucked
  • they will have trucked

Conditionalis I

  • ik zou kwanselen
  • jij zou kwanselen
  • hij/zij/het zou kwanselen
  • wij zouden kwanselen
  • jullie zouden kwanselen
  • zij zouden kwanselen

Conditional present

  • I would truck
  • you would truck
  • he/she/it would truck
  • we would truck
  • you would truck
  • they would truck

Conditionalis II

  • ik zou hebben gekwanseld
  • jij zou hebben gekwanseld
  • hij/zij/het zou hebben gekwanseld
  • wij zouden hebben gekwanseld
  • jullie zouden hebben gekwanseld
  • zij zouden hebben gekwanseld

Conditional perfect

  • I would have trucked
  • you would have trucked
  • he/she/it would have trucked
  • we would have trucked
  • you would have trucked
  • they would have trucked

Imperatief

  • jij kwansel
  • jullie kwanselt

Imperative

  • you truck
  • you truck