Vervoeging van kwijtspelen

Onbepaalde wijs (infinitief): kwijtspelen

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik speel kwijt
    • jij speelt kwijt
    • hij/zij/het speelt kwijt
    • wij spelen kwijt
    • jullie spelen kwijt
    • zij spelen kwijt
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik speelde kwijt
    • jij speelde kwijt
    • hij/zij/het speelde kwijt
    • wij speelden kwijt
    • jullie speelden kwijt
    • zij speelden kwijt
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb kwijtgespeeld
    • jij hebt kwijtgespeeld
    • hij/zij/het heeft kwijtgespeeld
    • wij hebben kwijtgespeeld
    • jullie hebben kwijtgespeeld
    • zij hebben kwijtgespeeld
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had kwijtgespeeld
    • jij had kwijtgespeeld
    • hij/zij/het had kwijtgespeeld
    • wij hadden kwijtgespeeld
    • jullie hadden kwijtgespeeld
    • zij hadden kwijtgespeeld
  • Toekomende tijd I

    • ik zal kwijtspelen
    • jij zult kwijtspelen
    • hij/zij/het zal kwijtspelen
    • wij zullen kwijtspelen
    • jullie zullen kwijtspelen
    • zij zullen kwijtspelen
  • Toekomende tijd II

    • ik zal kwijtgespeeld hebben
    • jij zult kwijtgespeeld hebben
    • hij/zij/het zal kwijtgespeeld hebben
    • wij zullen kwijtgespeeld hebben
    • jullie zullen kwijtgespeeld hebben
    • zij zullen kwijtgespeeld hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou kwijtspelen
    • jij zou kwijtspelen
    • hij/zij/het zou kwijtspelen
    • wij zouden kwijtspelen
    • jullie zouden kwijtspelen
    • zij zouden kwijtspelen
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben kwijtgespeeld
    • jij zou hebben kwijtgespeeld
    • hij/zij/het zou hebben kwijtgespeeld
    • wij zouden hebben kwijtgespeeld
    • jullie zouden hebben kwijtgespeeld
    • zij zouden hebben kwijtgespeeld
  • Imperatief

    • jij speel kwijt
    • jullie speelt kwijt