Vervoeging van lace

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it laces
  • they lace

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het verstrengelt
  • zij verstrengelen

Simple past

  • he/she/it laced
  • they laced

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het verstrengelde
  • zij verstrengelden

Present perfect

  • he/she/it has laced
  • they have laced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft verstrengeld
  • zij hebben verstrengeld

Past perfect

  • he/she/it had laced
  • they had laced

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had verstrengeld
  • zij hadden verstrengeld

Future

  • he/she/it will lace
  • they will lace

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal verstrengelen
  • zij zult verstrengelen

Future perfect

  • he/she/it will have laced
  • they will have laced

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal verstrengeld hebben
  • zij zult verstrengeld hebben

Conditional present

  • he/she/it would lace
  • they would lace

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal verstrengelen
  • zij zullen verstrengelen

Conditional perfect

  • he/she/it would have laced
  • they would have laced

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben verstrengeld
  • zij zullen hebben verstrengeld

Verwijzingen

Bekijk 9 definitie(s) van lace