Vervoeging van lanceren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lanceer
  • jij lanceert
  • hij/zij/het lanceert
  • wij lanceren
  • jullie lanceren
  • zij lanceren

Present

  • I propagate
  • you propagate
  • he/she/it propagates
  • we propagate
  • you propagate
  • they propagate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik lanceerde
  • jij lanceerde
  • hij/zij/het lanceerde
  • wij lanceerden
  • jullie lanceerden
  • zij lanceerden

Simple past

  • I propagated
  • you propagated
  • he/she/it propagated
  • we propagated
  • you propagated
  • they propagated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelanceerd
  • jij hebt gelanceerd
  • hij/zij/het heeft gelanceerd
  • wij hebben gelanceerd
  • jullie hebben gelanceerd
  • zij hebben gelanceerd

Present perfect

  • I have propagated
  • you have propagated
  • he/she/it has propagated
  • we have propagated
  • you have propagated
  • they have propagated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelanceerd
  • jij had gelanceerd
  • hij/zij/het had gelanceerd
  • wij hadden gelanceerd
  • jullie hadden gelanceerd
  • zij hadden gelanceerd

Past perfect

  • I had propagated
  • you had propagated
  • he/she/it had propagated
  • we had propagated
  • you had propagated
  • they had propagated

Toekomende tijd I

  • ik zal lanceren
  • jij zult lanceren
  • hij/zij/het zal lanceren
  • wij zullen lanceren
  • jullie zullen lanceren
  • zij zullen lanceren

Future

  • I will propagate
  • you will propagate
  • he/she/it will propagate
  • we will propagate
  • you will propagate
  • they will propagate

Toekomende tijd II

  • ik zal gelanceerd hebben
  • jij zult gelanceerd hebben
  • hij/zij/het zal gelanceerd hebben
  • wij zullen gelanceerd hebben
  • jullie zullen gelanceerd hebben
  • zij zullen gelanceerd hebben

Future perfect

  • I will have propagated
  • you will have propagated
  • he/she/it will have propagated
  • we will have propagated
  • you will have propagated
  • they will have propagated

Conditionalis I

  • ik zou lanceren
  • jij zou lanceren
  • hij/zij/het zou lanceren
  • wij zouden lanceren
  • jullie zouden lanceren
  • zij zouden lanceren

Conditional present

  • I would propagate
  • you would propagate
  • he/she/it would propagate
  • we would propagate
  • you would propagate
  • they would propagate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelanceerd
  • jij zou hebben gelanceerd
  • hij/zij/het zou hebben gelanceerd
  • wij zouden hebben gelanceerd
  • jullie zouden hebben gelanceerd
  • zij zouden hebben gelanceerd

Conditional perfect

  • I would have propagated
  • you would have propagated
  • he/she/it would have propagated
  • we would have propagated
  • you would have propagated
  • they would have propagated

Imperatief

  • jij lanceer
  • jullie lanceert

Imperative

  • you propagate
  • you propagate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van lanceren