Vervoeging van leunen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik leun
- jij leunt
- hij/zij/het leunt
- wij leunen
- jullie leunen
- zij leunen
Present
- I swear
- you swear
- he/she/it swears
- we swear
- you swear
- they swear
Onvoltooid verleden tijd
- ik leunde
- jij leunde
- hij/zij/het leunde
- wij leunden
- jullie leunden
- zij leunden
Simple past
- I swore
- you swore
- he/she/it swore
- we swore
- you swore
- they swore
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geleund
- jij hebt geleund
- hij/zij/het heeft geleund
- wij hebben geleund
- jullie hebben geleund
- zij hebben geleund
Present perfect
- I have sworn
- you have sworn
- he/she/it has sworn
- we have sworn
- you have sworn
- they have sworn
Voltooid verleden tijd
- ik had geleund
- jij had geleund
- hij/zij/het had geleund
- wij hadden geleund
- jullie hadden geleund
- zij hadden geleund
Past perfect
- I had sworn
- you had sworn
- he/she/it had sworn
- we had sworn
- you had sworn
- they had sworn
Toekomende tijd I
- ik zal leunen
- jij zult leunen
- hij/zij/het zal leunen
- wij zullen leunen
- jullie zullen leunen
- zij zullen leunen
Future
- I will swear
- you will swear
- he/she/it will swear
- we will swear
- you will swear
- they will swear
Toekomende tijd II
- ik zal geleund hebben
- jij zult geleund hebben
- hij/zij/het zal geleund hebben
- wij zullen geleund hebben
- jullie zullen geleund hebben
- zij zullen geleund hebben
Future perfect
- I will have sworn
- you will have sworn
- he/she/it will have sworn
- we will have sworn
- you will have sworn
- they will have sworn
Conditionalis I
- ik zou leunen
- jij zou leunen
- hij/zij/het zou leunen
- wij zouden leunen
- jullie zouden leunen
- zij zouden leunen
Conditional present
- I would swear
- you would swear
- he/she/it would swear
- we would swear
- you would swear
- they would swear
Conditionalis II
- ik zou hebben geleund
- jij zou hebben geleund
- hij/zij/het zou hebben geleund
- wij zouden hebben geleund
- jullie zouden hebben geleund
- zij zouden hebben geleund
Conditional perfect
- I would have sworn
- you would have sworn
- he/she/it would have sworn
- we would have sworn
- you would have sworn
- they would have sworn
Imperatief
- jij leun
- jullie leunt
Imperative
- you swear
- you swear