Vervoeging van lokaliseren

Onbepaalde wijs (infinitief): lokaliseren

Vertaling: localizar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lokaliseer
  • jij lokaliseert
  • hij/zij/het lokaliseert
  • wij lokaliseren
  • jullie lokaliseren
  • zij lokaliseren

Indicativo presente

  • yo localizo
  • localizas
  • él/ella localiza
  • nosotros localizamos
  • vosotros localizáis
  • ellos/ellas localizan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik lokaliseerde
  • jij lokaliseerde
  • hij/zij/het lokaliseerde
  • wij lokaliseerden
  • jullie lokaliseerden
  • zij lokaliseerden

Indefinido

  • yo localicé
  • localizaste
  • él/ella localizó
  • nosotros localizamos
  • vosotros localizasteis
  • ellos/ellas localizaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelokaliseerd
  • jij hebt gelokaliseerd
  • hij/zij/het heeft gelokaliseerd
  • wij hebben gelokaliseerd
  • jullie hebben gelokaliseerd
  • zij hebben gelokaliseerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he localizado
  • has localizado
  • él/ella ha localizado
  • nosotros hemos localizado
  • vosotros habéis localizado
  • ellos/ellas han localizado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelokaliseerd
  • jij had gelokaliseerd
  • hij/zij/het had gelokaliseerd
  • wij hadden gelokaliseerd
  • jullie hadden gelokaliseerd
  • zij hadden gelokaliseerd

Pluscuamperfecto

  • yo había localizado
  • habías localizado
  • él/ella había localizado
  • nosotros habíamos localizado
  • vosotros habíais localizado
  • ellos/ellas habían localizado

Toekomende tijd I

  • ik zal lokaliseren
  • jij zult lokaliseren
  • hij/zij/het zal lokaliseren
  • wij zullen lokaliseren
  • jullie zullen lokaliseren
  • zij zullen lokaliseren

Futuro I

  • yo localizaré
  • localizarás
  • él/ella localizará
  • nosotros localizaremos
  • vosotros localizaréis
  • ellos/ellas localizarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gelokaliseerd hebben
  • jij zult gelokaliseerd hebben
  • hij/zij/het zal gelokaliseerd hebben
  • wij zullen gelokaliseerd hebben
  • jullie zullen gelokaliseerd hebben
  • zij zullen gelokaliseerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré localizado
  • habrás localizado
  • él/ella habrá localizado
  • nosotros habremos localizado
  • vosotros habréis localizado
  • ellos/ellas habrán localizado

Conditionalis I

  • ik zou lokaliseren
  • jij zou lokaliseren
  • hij/zij/het zou lokaliseren
  • wij zouden lokaliseren
  • jullie zouden lokaliseren
  • zij zouden lokaliseren

Condicional

  • yo localizaría
  • localizarías
  • él/ella localizaría
  • nosotros localizaríamos
  • vosotros localizaríais
  • ellos/ellas localizarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelokaliseerd
  • jij zou hebben gelokaliseerd
  • hij/zij/het zou hebben gelokaliseerd
  • wij zouden hebben gelokaliseerd
  • jullie zouden hebben gelokaliseerd
  • zij zouden hebben gelokaliseerd

Condicional perfecto

  • yo habría localizado
  • habrías localizado
  • él/ella habría localizado
  • nosotros habríamos localizado
  • vosotros habríais localizado
  • ellos/ellas habrían localizado

Imperatief

  • jij lokaliseer
  • jullie lokaliseert

Imperativo presente

  • localiza
  • vosotros localizad