Vervoeging van maken
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik maak
- jij maakt
- hij/zij/het maakt
- wij maken
- jullie maken
- zij maken
Present
- I do
- you do
- he/she/it does
- we do
- you do
- they do
Onvoltooid verleden tijd
- ik maakte
- jij maakte
- hij/zij/het maakte
- wij maakten
- jullie maakten
- zij maakten
Simple past
- I did
- you did
- he/she/it did
- we did
- you did
- they did
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemaakt
- jij hebt gemaakt
- hij/zij/het heeft gemaakt
- wij hebben gemaakt
- jullie hebben gemaakt
- zij hebben gemaakt
Present perfect
- I have done
- you have done
- he/she/it has done
- we have done
- you have done
- they have done
Voltooid verleden tijd
- ik had gemaakt
- jij had gemaakt
- hij/zij/het had gemaakt
- wij hadden gemaakt
- jullie hadden gemaakt
- zij hadden gemaakt
Past perfect
- I had done
- you had done
- he/she/it had done
- we had done
- you had done
- they had done
Toekomende tijd I
- ik zal maken
- jij zult maken
- hij/zij/het zal maken
- wij zullen maken
- jullie zullen maken
- zij zullen maken
Future
- I will do
- you will do
- he/she/it will do
- we will do
- you will do
- they will do
Toekomende tijd II
- ik zal gemaakt hebben
- jij zult gemaakt hebben
- hij/zij/het zal gemaakt hebben
- wij zullen gemaakt hebben
- jullie zullen gemaakt hebben
- zij zullen gemaakt hebben
Future perfect
- I will have done
- you will have done
- he/she/it will have done
- we will have done
- you will have done
- they will have done
Conditionalis I
- ik zou maken
- jij zou maken
- hij/zij/het zou maken
- wij zouden maken
- jullie zouden maken
- zij zouden maken
Conditional present
- I would do
- you would do
- he/she/it would do
- we would do
- you would do
- they would do
Conditionalis II
- ik zou hebben gemaakt
- jij zou hebben gemaakt
- hij/zij/het zou hebben gemaakt
- wij zouden hebben gemaakt
- jullie zouden hebben gemaakt
- zij zouden hebben gemaakt
Conditional perfect
- I would have done
- you would have done
- he/she/it would have done
- we would have done
- you would have done
- they would have done
Imperatief
- jij maak
- jullie maakt
Imperative
- you do
- you do