Engels

Nederlands

Present

  • I meditate
  • you meditate
  • he/she/it meditates
  • we meditate
  • you meditate
  • they meditate

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik filosofeer
  • jij filosofeert
  • hij/zij/het filosofeert
  • wij filosoferen
  • jullie filosoferen
  • zij filosoferen

Simple past

  • I meditated
  • you meditated
  • he/she/it meditated
  • we meditated
  • you meditated
  • they meditated

Onvoltooid verleden tijd

  • ik filosofeerde
  • jij filosofeerde
  • hij/zij/het filosofeerde
  • wij filosofeerden
  • jullie filosofeerden
  • zij filosofeerden

Present perfect

  • I have meditated
  • you have meditated
  • he/she/it has meditated
  • we have meditated
  • you have meditated
  • they have meditated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefilosofeerd
  • jij hebt gefilosofeerd
  • hij/zij/het heeft gefilosofeerd
  • wij hebben gefilosofeerd
  • jullie hebben gefilosofeerd
  • zij hebben gefilosofeerd

Past perfect

  • I had meditated
  • you had meditated
  • he/she/it had meditated
  • we had meditated
  • you had meditated
  • they had meditated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefilosofeerd
  • jij had gefilosofeerd
  • hij/zij/het had gefilosofeerd
  • wij hadden gefilosofeerd
  • jullie hadden gefilosofeerd
  • zij hadden gefilosofeerd

Future

  • I will meditate
  • you will meditate
  • he/she/it will meditate
  • we will meditate
  • you will meditate
  • they will meditate

Toekomende tijd I

  • ik zal filosoferen
  • jij zult filosoferen
  • hij/zij/het zal filosoferen
  • wij zullen filosoferen
  • jullie zullen filosoferen
  • zij zullen filosoferen

Future perfect

  • I will have meditated
  • you will have meditated
  • he/she/it will have meditated
  • we will have meditated
  • you will have meditated
  • they will have meditated

Toekomende tijd II

  • ik zal gefilosofeerd hebben
  • jij zult gefilosofeerd hebben
  • hij/zij/het zal gefilosofeerd hebben
  • wij zullen gefilosofeerd hebben
  • jullie zullen gefilosofeerd hebben
  • zij zullen gefilosofeerd hebben

Conditional present

  • I would meditate
  • you would meditate
  • he/she/it would meditate
  • we would meditate
  • you would meditate
  • they would meditate

Conditionalis I

  • ik zou filosoferen
  • jij zou filosoferen
  • hij/zij/het zou filosoferen
  • wij zouden filosoferen
  • jullie zouden filosoferen
  • zij zouden filosoferen

Conditional perfect

  • I would have meditated
  • you would have meditated
  • he/she/it would have meditated
  • we would have meditated
  • you would have meditated
  • they would have meditated

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefilosofeerd
  • jij zou hebben gefilosofeerd
  • hij/zij/het zou hebben gefilosofeerd
  • wij zouden hebben gefilosofeerd
  • jullie zouden hebben gefilosofeerd
  • zij zouden hebben gefilosofeerd

Imperative

  • you meditate
  • you meditate

Imperatief

  • jij filosofeer
  • jullie filosofeert

Verwijzingen

Bekijk 11 definitie(s) van meditate