Vervoeging van meegeven

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik geef mee
  • jij geeft mee
  • hij/zij/het geeft mee
  • wij geven mee
  • jullie geven mee
  • zij geven mee

Present

  • I break
  • you break
  • he/she/it breaks
  • we break
  • you break
  • they break

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gaf mee
  • jij gaf mee
  • hij/zij/het gaf mee
  • wij gaven mee
  • jullie gaven mee
  • zij gaven mee

Simple past

  • I broke; brake
  • you broke; brake
  • he/she/it broke; brake
  • we broke; brake
  • you broke; brake
  • they broke; brake

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb meegegeven
  • jij hebt meegegeven
  • hij/zij/het heeft meegegeven
  • wij hebben meegegeven
  • jullie hebben meegegeven
  • zij hebben meegegeven

Present perfect

  • I have broken
  • you have broken
  • he/she/it has broken
  • we have broken
  • you have broken
  • they have broken

Voltooid verleden tijd

  • ik had meegegeven
  • jij had meegegeven
  • hij/zij/het had meegegeven
  • wij hadden meegegeven
  • jullie hadden meegegeven
  • zij hadden meegegeven

Past perfect

  • I had broken
  • you had broken
  • he/she/it had broken
  • we had broken
  • you had broken
  • they had broken

Toekomende tijd I

  • ik zal meegeven
  • jij zult meegeven
  • hij/zij/het zal meegeven
  • wij zullen meegeven
  • jullie zullen meegeven
  • zij zullen meegeven

Future

  • I will break
  • you will break
  • he/she/it will break
  • we will break
  • you will break
  • they will break

Toekomende tijd II

  • ik zal meegegeven hebben
  • jij zult meegegeven hebben
  • hij/zij/het zal meegegeven hebben
  • wij zullen meegegeven hebben
  • jullie zullen meegegeven hebben
  • zij zullen meegegeven hebben

Future perfect

  • I will have broken
  • you will have broken
  • he/she/it will have broken
  • we will have broken
  • you will have broken
  • they will have broken

Conditionalis I

  • ik zou meegeven
  • jij zou meegeven
  • hij/zij/het zou meegeven
  • wij zouden meegeven
  • jullie zouden meegeven
  • zij zouden meegeven

Conditional present

  • I would break
  • you would break
  • he/she/it would break
  • we would break
  • you would break
  • they would break

Conditionalis II

  • ik zou hebben meegegeven
  • jij zou hebben meegegeven
  • hij/zij/het zou hebben meegegeven
  • wij zouden hebben meegegeven
  • jullie zouden hebben meegegeven
  • zij zouden hebben meegegeven

Conditional perfect

  • I would have broken
  • you would have broken
  • he/she/it would have broken
  • we would have broken
  • you would have broken
  • they would have broken

Imperatief

  • jij geef mee
  • jullie geeft mee

Imperative

  • you break
  • you break

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van meegeven