Vervoeging van mijden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik mijd
- jij mijdt
- hij/zij/het mijdt
- wij mijden
- jullie mijden
- zij mijden
Präsens Indikativ
- ich meide
- du meidest
- er/sie/es meidet
- wir meiden
- ihr meidet
- sie meiden
Onvoltooid verleden tijd
- ik meed
- jij meed
- hij/zij/het meed
- wij meden
- jullie meden
- zij meden
Präteritum Indikativ
- ich mied
- du miedest
- er/sie/es mied
- wir mieden
- ihr miedet
- sie mieden
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gemeden
- jij hebt gemeden
- hij/zij/het heeft gemeden
- wij hebben gemeden
- jullie hebben gemeden
- zij hebben gemeden
Perfekt Indikativ
- ich habe gemieden
- du hast gemieden
- er/sie/es hat gemieden
- wir haben gemieden
- ihr habt gemieden
- sie haben gemieden
Voltooid verleden tijd
- ik had gemeden
- jij had gemeden
- hij/zij/het had gemeden
- wij hadden gemeden
- jullie hadden gemeden
- zij hadden gemeden
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gemieden
- du hattest gemieden
- er/sie/es hatte gemieden
- wir hatten gemieden
- ihr hattet gemieden
- sie hatten gemieden
Toekomende tijd I
- ik zal mijden
- jij zult mijden
- hij/zij/het zal mijden
- wij zullen mijden
- jullie zullen mijden
- zij zullen mijden
Futur I Indikativ
- ich werde meiden
- du wirst meiden
- er/sie/es wird meiden
- wir werden meiden
- ihr werdet meiden
- sie werden meiden
Toekomende tijd II
- ik zal gemeden hebben
- jij zult gemeden hebben
- hij/zij/het zal gemeden hebben
- wij zullen gemeden hebben
- jullie zullen gemeden hebben
- zij zullen gemeden hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gemieden haben
- du wirst gemieden haben
- er/sie/es wird gemieden haben
- wir werden gemieden haben
- ihr werdet gemieden haben
- sie werden gemieden haben
Conditionalis I
- ik zou mijden
- jij zou mijden
- hij/zij/het zou mijden
- wij zouden mijden
- jullie zouden mijden
- zij zouden mijden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde meiden
- du würdest meiden
- er/sie/es würde meiden
- wir würden meiden
- ihr würdet meiden
- sie würden meiden
Conditionalis II
- ik zou hebben gemeden
- jij zou hebben gemeden
- hij/zij/het zou hebben gemeden
- wij zouden hebben gemeden
- jullie zouden hebben gemeden
- zij zouden hebben gemeden
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gemieden haben
- du würdest gemieden haben
- er/sie/es würde gemieden haben
- wir würden gemieden haben
- ihr würdet gemieden haben
- sie würden gemieden haben
Imperatief
- jij mijd
- jullie mijdt
Imperativ
- du meid(e)
- ihr meidet