Engels

Nederlands

Present

  • I mind
  • you mind
  • he/she/it minds
  • we mind
  • you mind
  • they mind

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontferm
  • jij ontfermt
  • hij/zij/het ontfermt
  • wij ontfermen
  • jullie ontfermen
  • zij ontfermen

Simple past

  • I minded
  • you minded
  • he/she/it minded
  • we minded
  • you minded
  • they minded

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontfermde
  • jij ontfermde
  • hij/zij/het ontfermde
  • wij ontfermden
  • jullie ontfermden
  • zij ontfermden

Present perfect

  • I have minded
  • you have minded
  • he/she/it has minded
  • we have minded
  • you have minded
  • they have minded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb ontfermd
  • jij hebt ontfermd
  • hij/zij/het heeft ontfermd
  • wij hebben ontfermd
  • jullie hebben ontfermd
  • zij hebben ontfermd

Past perfect

  • I had minded
  • you had minded
  • he/she/it had minded
  • we had minded
  • you had minded
  • they had minded

Voltooid verleden tijd

  • ik had ontfermd
  • jij had ontfermd
  • hij/zij/het had ontfermd
  • wij hadden ontfermd
  • jullie hadden ontfermd
  • zij hadden ontfermd

Future

  • I will mind
  • you will mind
  • he/she/it will mind
  • we will mind
  • you will mind
  • they will mind

Toekomende tijd I

  • ik zal ontfermen
  • jij zult ontfermen
  • hij/zij/het zal ontfermen
  • wij zullen ontfermen
  • jullie zullen ontfermen
  • zij zullen ontfermen

Future perfect

  • I will have minded
  • you will have minded
  • he/she/it will have minded
  • we will have minded
  • you will have minded
  • they will have minded

Toekomende tijd II

  • ik zal ontfermd hebben
  • jij zult ontfermd hebben
  • hij/zij/het zal ontfermd hebben
  • wij zullen ontfermd hebben
  • jullie zullen ontfermd hebben
  • zij zullen ontfermd hebben

Conditional present

  • I would mind
  • you would mind
  • he/she/it would mind
  • we would mind
  • you would mind
  • they would mind

Conditionalis I

  • ik zou ontfermen
  • jij zou ontfermen
  • hij/zij/het zou ontfermen
  • wij zouden ontfermen
  • jullie zouden ontfermen
  • zij zouden ontfermen

Conditional perfect

  • I would have minded
  • you would have minded
  • he/she/it would have minded
  • we would have minded
  • you would have minded
  • they would have minded

Conditionalis II

  • ik zou hebben ontfermd
  • jij zou hebben ontfermd
  • hij/zij/het zou hebben ontfermd
  • wij zouden hebben ontfermd
  • jullie zouden hebben ontfermd
  • zij zouden hebben ontfermd

Imperative

  • you mind
  • you mind

Imperatief

  • jij ontferm
  • jullie ontfermt

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van mind