Vervoeging van omarmen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik omarm
  • jij omarmt
  • hij/zij/het omarmt
  • wij omarmen
  • jullie omarmen
  • zij omarmen

Present

  • I espouse
  • you espouse
  • he/she/it espouses
  • we espouse
  • you espouse
  • they espouse

Onvoltooid verleden tijd

  • ik omarmde
  • jij omarmde
  • hij/zij/het omarmde
  • wij omarmden
  • jullie omarmden
  • zij omarmden

Simple past

  • I espoused
  • you espoused
  • he/she/it espoused
  • we espoused
  • you espoused
  • they espoused

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb omarmd
  • jij hebt omarmd
  • hij/zij/het heeft omarmd
  • wij hebben omarmd
  • jullie hebben omarmd
  • zij hebben omarmd

Present perfect

  • I have espoused
  • you have espoused
  • he/she/it has espoused
  • we have espoused
  • you have espoused
  • they have espoused

Voltooid verleden tijd

  • ik had omarmd
  • jij had omarmd
  • hij/zij/het had omarmd
  • wij hadden omarmd
  • jullie hadden omarmd
  • zij hadden omarmd

Past perfect

  • I had espoused
  • you had espoused
  • he/she/it had espoused
  • we had espoused
  • you had espoused
  • they had espoused

Toekomende tijd I

  • ik zal omarmen
  • jij zult omarmen
  • hij/zij/het zal omarmen
  • wij zullen omarmen
  • jullie zullen omarmen
  • zij zullen omarmen

Future

  • I will espouse
  • you will espouse
  • he/she/it will espouse
  • we will espouse
  • you will espouse
  • they will espouse

Toekomende tijd II

  • ik zal omarmd hebben
  • jij zult omarmd hebben
  • hij/zij/het zal omarmd hebben
  • wij zullen omarmd hebben
  • jullie zullen omarmd hebben
  • zij zullen omarmd hebben

Future perfect

  • I will have espoused
  • you will have espoused
  • he/she/it will have espoused
  • we will have espoused
  • you will have espoused
  • they will have espoused

Conditionalis I

  • ik zou omarmen
  • jij zou omarmen
  • hij/zij/het zou omarmen
  • wij zouden omarmen
  • jullie zouden omarmen
  • zij zouden omarmen

Conditional present

  • I would espouse
  • you would espouse
  • he/she/it would espouse
  • we would espouse
  • you would espouse
  • they would espouse

Conditionalis II

  • ik zou hebben omarmd
  • jij zou hebben omarmd
  • hij/zij/het zou hebben omarmd
  • wij zouden hebben omarmd
  • jullie zouden hebben omarmd
  • zij zouden hebben omarmd

Conditional perfect

  • I would have espoused
  • you would have espoused
  • he/she/it would have espoused
  • we would have espoused
  • you would have espoused
  • they would have espoused

Imperatief

  • jij omarm
  • jullie omarmt

Imperative

  • you espouse
  • you espouse

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van omarmen