Vervoeging van omarmen
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik omarm
- jij omarmt
- hij/zij/het omarmt
- wij omarmen
- jullie omarmen
- zij omarmen
Presente
- io abbraccio
- tu abbracci
- lui/lei/Lei abbraccia
- noi abbracciamo
- voi/Voi abbracciate
- loro/Loro abbracciano
Onvoltooid verleden tijd
- ik omarmde
- jij omarmde
- hij/zij/het omarmde
- wij omarmden
- jullie omarmden
- zij omarmden
Imperfetto
- io abbracciavo
- tu abbracciavi
- lui/lei/Lei abbracciava
- noi abbracciavamo
- voi/Voi abbracciavate
- loro/Loro abbracciavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb omarmd
- jij hebt omarmd
- hij/zij/het heeft omarmd
- wij hebben omarmd
- jullie hebben omarmd
- zij hebben omarmd
Passato prossimo
- io ho abbracciato
- tu hai abbracciato
- lui/lei/Lei ha abbracciato
- noi abbiamo abbracciato
- voi/Voi avete abbracciato
- loro/Loro hanno abbracciato
Voltooid verleden tijd
- ik had omarmd
- jij had omarmd
- hij/zij/het had omarmd
- wij hadden omarmd
- jullie hadden omarmd
- zij hadden omarmd
Trapassato prossimo
- io avevo abbracciato
- tu avevi abbracciato
- lui/lei/Lei aveva abbracciato
- noi avevamo abbracciato
- voi/Voi avevate abbracciato
- loro/Loro avevano abbracciato
Toekomende tijd I
- ik zal omarmen
- jij zult omarmen
- hij/zij/het zal omarmen
- wij zullen omarmen
- jullie zullen omarmen
- zij zullen omarmen
Futuro semplice
- io abbraccerò
- tu abbraccerai
- lui/lei/Lei abbraccerà
- noi abbracceremo
- voi/Voi abbraccerete
- loro/Loro abbracceranno
Toekomende tijd II
- ik zal omarmd hebben
- jij zult omarmd hebben
- hij/zij/het zal omarmd hebben
- wij zullen omarmd hebben
- jullie zullen omarmd hebben
- zij zullen omarmd hebben
Futuro anteriore
- io avrò abbracciato
- tu avrai abbracciato
- lui/lei/Lei avrà abbracciato
- noi avremo abbracciato
- voi/Voi avrete abbracciato
- loro/Loro avranno abbracciato
Conditionalis I
- ik zou omarmen
- jij zou omarmen
- hij/zij/het zou omarmen
- wij zouden omarmen
- jullie zouden omarmen
- zij zouden omarmen
Condizionale presente
- io abbraccerei
- tu abbracceresti
- lui/lei/Lei abbraccerebbe
- noi abbracceremmo
- voi/Voi abbraccereste
- loro/Loro abbraccerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben omarmd
- jij zou hebben omarmd
- hij/zij/het zou hebben omarmd
- wij zouden hebben omarmd
- jullie zouden hebben omarmd
- zij zouden hebben omarmd
Condizionale passato
- io avrei abbracciato
- tu avresti abbracciato
- lui/lei/Lei avrebbe abbracciato
- noi avremmo abbracciato
- voi/Voi avreste abbracciato
- loro/Loro avrebbero abbracciato
Imperatief
- jij omarm
- jullie omarmt
Imperativo
- tu abbraccia
- voi/Voi abbracciate