Vervoeging van omheinen
Onbepaalde wijs (infinitief): omheinen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik omhein
- jij omheint
- hij/zij/het omheint
- wij omheinen
- jullie omheinen
- zij omheinen
Präsens Indikativ
- ich umzäune
- du umzäunst
- er/sie/es umzäunt
- wir umzäunen
- ihr umzäunt
- sie umzäunen
Onvoltooid verleden tijd
- ik omheinde
- jij omheinde
- hij/zij/het omheinde
- wij omheinden
- jullie omheinden
- zij omheinden
Präteritum Indikativ
- ich umzäunte
- du umzäuntest
- er/sie/es umzäunte
- wir umzäunten
- ihr umzäuntet
- sie umzäunten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb omheind
- jij hebt omheind
- hij/zij/het heeft omheind
- wij hebben omheind
- jullie hebben omheind
- zij hebben omheind
Perfekt Indikativ
- ich habe umzäunt
- du hast umzäunt
- er/sie/es hat umzäunt
- wir haben umzäunt
- ihr habt umzäunt
- sie haben umzäunt
Voltooid verleden tijd
- ik had omheind
- jij had omheind
- hij/zij/het had omheind
- wij hadden omheind
- jullie hadden omheind
- zij hadden omheind
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte umzäunt
- du hattest umzäunt
- er/sie/es hatte umzäunt
- wir hatten umzäunt
- ihr hattet umzäunt
- sie hatten umzäunt
Toekomende tijd I
- ik zal omheinen
- jij zult omheinen
- hij/zij/het zal omheinen
- wij zullen omheinen
- jullie zullen omheinen
- zij zullen omheinen
Futur I Indikativ
- ich werde umzäunen
- du wirst umzäunen
- er/sie/es wird umzäunen
- wir werden umzäunen
- ihr werdet umzäunen
- sie werden umzäunen
Toekomende tijd II
- ik zal omheind hebben
- jij zult omheind hebben
- hij/zij/het zal omheind hebben
- wij zullen omheind hebben
- jullie zullen omheind hebben
- zij zullen omheind hebben
Futur II Indikativ
- ich werde umzäunt haben
- du wirst umzäunt haben
- er/sie/es wird umzäunt haben
- wir werden umzäunt haben
- ihr werdet umzäunt haben
- sie werden umzäunt haben
Conditionalis I
- ik zou omheinen
- jij zou omheinen
- hij/zij/het zou omheinen
- wij zouden omheinen
- jullie zouden omheinen
- zij zouden omheinen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde umzäunen
- du würdest umzäunen
- er/sie/es würde umzäunen
- wir würden umzäunen
- ihr würdet umzäunen
- sie würden umzäunen
Conditionalis II
- ik zou hebben omheind
- jij zou hebben omheind
- hij/zij/het zou hebben omheind
- wij zouden hebben omheind
- jullie zouden hebben omheind
- zij zouden hebben omheind
Futur II Konjunktiv II
- ich würde umzäunt haben
- du würdest umzäunt haben
- er/sie/es würde umzäunt haben
- wir würden umzäunt haben
- ihr würdet umzäunt haben
- sie würden umzäunt haben
Imperatief
- jij omhein
- jullie omheint
Imperativ
- du umzäun(e)
- ihr umzäunt