Vervoeging van omtrekken

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik trek om
  • jij trekt om
  • hij/zij/het trekt om
  • wij trekken om
  • jullie trekken om
  • zij trekken om

Present

  • I ring
  • you ring
  • he/she/it rings
  • we ring
  • you ring
  • they ring

Onvoltooid verleden tijd

  • ik trok om
  • jij trok om
  • hij/zij/het trok om
  • wij trokken om
  • jullie trokken om
  • zij trokken om

Simple past

  • I rang
  • you rang
  • he/she/it rang
  • we rang
  • you rang
  • they rang

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb omgetrokken
  • jij hebt omgetrokken
  • hij/zij/het heeft omgetrokken
  • wij hebben omgetrokken
  • jullie hebben omgetrokken
  • zij hebben omgetrokken

Present perfect

  • I have rung
  • you have rung
  • he/she/it has rung
  • we have rung
  • you have rung
  • they have rung

Voltooid verleden tijd

  • ik had omgetrokken
  • jij had omgetrokken
  • hij/zij/het had omgetrokken
  • wij hadden omgetrokken
  • jullie hadden omgetrokken
  • zij hadden omgetrokken

Past perfect

  • I had rung
  • you had rung
  • he/she/it had rung
  • we had rung
  • you had rung
  • they had rung

Toekomende tijd I

  • ik zal omtrekken
  • jij zult omtrekken
  • hij/zij/het zal omtrekken
  • wij zullen omtrekken
  • jullie zullen omtrekken
  • zij zullen omtrekken

Future

  • I will ring
  • you will ring
  • he/she/it will ring
  • we will ring
  • you will ring
  • they will ring

Toekomende tijd II

  • ik zal omgetrokken hebben
  • jij zult omgetrokken hebben
  • hij/zij/het zal omgetrokken hebben
  • wij zullen omgetrokken hebben
  • jullie zullen omgetrokken hebben
  • zij zullen omgetrokken hebben

Future perfect

  • I will have rung
  • you will have rung
  • he/she/it will have rung
  • we will have rung
  • you will have rung
  • they will have rung

Conditionalis I

  • ik zou omtrekken
  • jij zou omtrekken
  • hij/zij/het zou omtrekken
  • wij zouden omtrekken
  • jullie zouden omtrekken
  • zij zouden omtrekken

Conditional present

  • I would ring
  • you would ring
  • he/she/it would ring
  • we would ring
  • you would ring
  • they would ring

Conditionalis II

  • ik zou hebben omgetrokken
  • jij zou hebben omgetrokken
  • hij/zij/het zou hebben omgetrokken
  • wij zouden hebben omgetrokken
  • jullie zouden hebben omgetrokken
  • zij zouden hebben omgetrokken

Conditional perfect

  • I would have rung
  • you would have rung
  • he/she/it would have rung
  • we would have rung
  • you would have rung
  • they would have rung

Imperatief

  • jij trek om
  • jullie trekt om

Imperative

  • you ring
  • you ring

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van omtrekken