Vervoeging van omvouwen

Vertaling: plier

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vouw om
  • jij vouwt om
  • hij/zij/het vouwt om
  • wij vouwen om
  • jullie vouwen om
  • zij vouwen om

Présent

  • je plie
  • tu plies
  • il/elle plie
  • nous plions
  • vous pliez
  • ils/elles plient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vouwde om
  • jij vouwde om
  • hij/zij/het vouwde om
  • wij vouwden om
  • jullie vouwden om
  • zij vouwden om

Indicatif imparfait

  • je pliais
  • tu pliais
  • il/elle pliait
  • nous pliions
  • vous pliiez
  • ils/elles pliaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb omgevouwen
  • jij hebt omgevouwen
  • hij/zij/het heeft omgevouwen
  • wij hebben omgevouwen
  • jullie hebben omgevouwen
  • zij hebben omgevouwen

Indicatif passé composé

  • j'ai plié
  • tu as plié
  • il/elle a plié
  • nous avons plié
  • vous avez plié
  • ils/elles ont plié

Voltooid verleden tijd

  • ik had omgevouwen
  • jij had omgevouwen
  • hij/zij/het had omgevouwen
  • wij hadden omgevouwen
  • jullie hadden omgevouwen
  • zij hadden omgevouwen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais plié
  • tu avais plié
  • il/elle avait plié
  • nous avions plié
  • vous aviez plié
  • ils/elles avaient plié

Toekomende tijd I

  • ik zal omvouwen
  • jij zult omvouwen
  • hij/zij/het zal omvouwen
  • wij zullen omvouwen
  • jullie zullen omvouwen
  • zij zullen omvouwen

Indicatif futur

  • je plierai
  • tu plieras
  • il/elle pliera
  • nous plierons
  • vous plierez
  • ils/elles plieront

Toekomende tijd II

  • ik zal omgevouwen hebben
  • jij zult omgevouwen hebben
  • hij/zij/het zal omgevouwen hebben
  • wij zullen omgevouwen hebben
  • jullie zullen omgevouwen hebben
  • zij zullen omgevouwen hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai plié
  • tu auras plié
  • il/elle aura plié
  • nous aurons plié
  • vous aurez plié
  • ils/elles auront plié

Conditionalis I

  • ik zou omvouwen
  • jij zou omvouwen
  • hij/zij/het zou omvouwen
  • wij zouden omvouwen
  • jullie zouden omvouwen
  • zij zouden omvouwen

Conditionnel présent

  • je plierais
  • tu plierais
  • il/elle plierait
  • nous plierions
  • vous plieriez
  • ils/elles plieraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben omgevouwen
  • jij zou hebben omgevouwen
  • hij/zij/het zou hebben omgevouwen
  • wij zouden hebben omgevouwen
  • jullie zouden hebben omgevouwen
  • zij zouden hebben omgevouwen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais plié
  • tu aurais plié
  • il/elle aurait plié
  • nous aurions plié
  • vous auriez plié
  • ils/elles auraient plié

Imperatief

  • jij vouw om
  • jullie vouwt om

Impératif

  • tu plie
  • vous pliez