Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik onderscheid
  • jij onderscheidt
  • hij/zij/het onderscheidt
  • wij onderscheiden
  • jullie onderscheiden
  • zij onderscheiden

Präsens Indikativ

  • ich dekoriere
  • du dekorierst
  • er/sie/es dekoriert
  • wir dekorieren
  • ihr dekoriert
  • sie dekorieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik onderscheidde
  • jij onderscheidde
  • hij/zij/het onderscheidde
  • wij onderscheidden
  • jullie onderscheidden
  • zij onderscheidden

Präteritum Indikativ

  • ich dekorierte
  • du dekoriertest
  • er/sie/es dekorierte
  • wir dekorierten
  • ihr dekoriertet
  • sie dekorierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb onderscheiden
  • jij hebt onderscheiden
  • hij/zij/het heeft onderscheiden
  • wij hebben onderscheiden
  • jullie hebben onderscheiden
  • zij hebben onderscheiden

Perfekt Indikativ

  • ich habe dekoriert
  • du hast dekoriert
  • er/sie/es hat dekoriert
  • wir haben dekoriert
  • ihr habt dekoriert
  • sie haben dekoriert

Voltooid verleden tijd

  • ik had onderscheiden
  • jij had onderscheiden
  • hij/zij/het had onderscheiden
  • wij hadden onderscheiden
  • jullie hadden onderscheiden
  • zij hadden onderscheiden

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte dekoriert
  • du hattest dekoriert
  • er/sie/es hatte dekoriert
  • wir hatten dekoriert
  • ihr hattet dekoriert
  • sie hatten dekoriert

Toekomende tijd I

  • ik zal onderscheiden
  • jij zult onderscheiden
  • hij/zij/het zal onderscheiden
  • wij zullen onderscheiden
  • jullie zullen onderscheiden
  • zij zullen onderscheiden

Futur I Indikativ

  • ich werde dekorieren
  • du wirst dekorieren
  • er/sie/es wird dekorieren
  • wir werden dekorieren
  • ihr werdet dekorieren
  • sie werden dekorieren

Toekomende tijd II

  • ik zal onderscheiden hebben
  • jij zult onderscheiden hebben
  • hij/zij/het zal onderscheiden hebben
  • wij zullen onderscheiden hebben
  • jullie zullen onderscheiden hebben
  • zij zullen onderscheiden hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde dekoriert haben
  • du wirst dekoriert haben
  • er/sie/es wird dekoriert haben
  • wir werden dekoriert haben
  • ihr werdet dekoriert haben
  • sie werden dekoriert haben

Conditionalis I

  • ik zou onderscheiden
  • jij zou onderscheiden
  • hij/zij/het zou onderscheiden
  • wij zouden onderscheiden
  • jullie zouden onderscheiden
  • zij zouden onderscheiden

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde dekorieren
  • du würdest dekorieren
  • er/sie/es würde dekorieren
  • wir würden dekorieren
  • ihr würdet dekorieren
  • sie würden dekorieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben onderscheiden
  • jij zou hebben onderscheiden
  • hij/zij/het zou hebben onderscheiden
  • wij zouden hebben onderscheiden
  • jullie zouden hebben onderscheiden
  • zij zouden hebben onderscheiden

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde dekoriert haben
  • du würdest dekoriert haben
  • er/sie/es würde dekoriert haben
  • wir würden dekoriert haben
  • ihr würdet dekoriert haben
  • sie würden dekoriert haben

Imperatief

  • jij onderscheid
  • jullie onderscheidt

Imperativ

  • du dekoriere
  • ihr dekoriert

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van onderscheiden