Vervoeging van onthechten

Onbepaalde wijs (infinitief): onthechten

Vertaling: to disengage

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik onthecht
  • jij onthecht
  • hij/zij/het onthecht
  • wij onthechten
  • jullie onthechten
  • zij onthechten

Present

  • I disengage
  • you disengage
  • he/she/it disengages
  • we disengage
  • you disengage
  • they disengage

Onvoltooid verleden tijd

  • ik onthechtte
  • jij onthechtte
  • hij/zij/het onthechtte
  • wij onthechtten
  • jullie onthechtten
  • zij onthechtten

Simple past

  • I disengaged
  • you disengaged
  • he/she/it disengaged
  • we disengaged
  • you disengaged
  • they disengaged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb onthecht
  • jij hebt onthecht
  • hij/zij/het heeft onthecht
  • wij hebben onthecht
  • jullie hebben onthecht
  • zij hebben onthecht

Present perfect

  • I have disengaged
  • you have disengaged
  • he/she/it has disengaged
  • we have disengaged
  • you have disengaged
  • they have disengaged

Voltooid verleden tijd

  • ik had onthecht
  • jij had onthecht
  • hij/zij/het had onthecht
  • wij hadden onthecht
  • jullie hadden onthecht
  • zij hadden onthecht

Past perfect

  • I had disengaged
  • you had disengaged
  • he/she/it had disengaged
  • we had disengaged
  • you had disengaged
  • they had disengaged

Toekomende tijd I

  • ik zal onthechten
  • jij zult onthechten
  • hij/zij/het zal onthechten
  • wij zullen onthechten
  • jullie zullen onthechten
  • zij zullen onthechten

Future

  • I will disengage
  • you will disengage
  • he/she/it will disengage
  • we will disengage
  • you will disengage
  • they will disengage

Toekomende tijd II

  • ik zal onthecht hebben
  • jij zult onthecht hebben
  • hij/zij/het zal onthecht hebben
  • wij zullen onthecht hebben
  • jullie zullen onthecht hebben
  • zij zullen onthecht hebben

Future perfect

  • I will have disengaged
  • you will have disengaged
  • he/she/it will have disengaged
  • we will have disengaged
  • you will have disengaged
  • they will have disengaged

Conditionalis I

  • ik zou onthechten
  • jij zou onthechten
  • hij/zij/het zou onthechten
  • wij zouden onthechten
  • jullie zouden onthechten
  • zij zouden onthechten

Conditional present

  • I would disengage
  • you would disengage
  • he/she/it would disengage
  • we would disengage
  • you would disengage
  • they would disengage

Conditionalis II

  • ik zou hebben onthecht
  • jij zou hebben onthecht
  • hij/zij/het zou hebben onthecht
  • wij zouden hebben onthecht
  • jullie zouden hebben onthecht
  • zij zouden hebben onthecht

Conditional perfect

  • I would have disengaged
  • you would have disengaged
  • he/she/it would have disengaged
  • we would have disengaged
  • you would have disengaged
  • they would have disengaged

Imperatief

  • jij onthecht
  • jullie onthecht

Imperative

  • you disengage
  • you disengage