Vervoeging van ontmaagden
Onbepaalde wijs (infinitief): ontmaagden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontmaagd
- jij ontmaagdt
- hij/zij/het ontmaagdt
- wij ontmaagden
- jullie ontmaagden
- zij ontmaagden
Präsens Indikativ
- ich defloriere
- du deflorierst
- er/sie/es defloriert
- wir deflorieren
- ihr defloriert
- sie deflorieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontmaagdde
- jij ontmaagdde
- hij/zij/het ontmaagdde
- wij ontmaagdden
- jullie ontmaagdden
- zij ontmaagdden
Präteritum Indikativ
- ich deflorierte
- du defloriertest
- er/sie/es deflorierte
- wir deflorierten
- ihr defloriertet
- sie deflorierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontmaagd
- jij hebt ontmaagd
- hij/zij/het heeft ontmaagd
- wij hebben ontmaagd
- jullie hebben ontmaagd
- zij hebben ontmaagd
Perfekt Indikativ
- ich habe defloriert
- du hast defloriert
- er/sie/es hat defloriert
- wir haben defloriert
- ihr habt defloriert
- sie haben defloriert
Voltooid verleden tijd
- ik had ontmaagd
- jij had ontmaagd
- hij/zij/het had ontmaagd
- wij hadden ontmaagd
- jullie hadden ontmaagd
- zij hadden ontmaagd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte defloriert
- du hattest defloriert
- er/sie/es hatte defloriert
- wir hatten defloriert
- ihr hattet defloriert
- sie hatten defloriert
Toekomende tijd I
- ik zal ontmaagden
- jij zult ontmaagden
- hij/zij/het zal ontmaagden
- wij zullen ontmaagden
- jullie zullen ontmaagden
- zij zullen ontmaagden
Futur I Indikativ
- ich werde deflorieren
- du wirst deflorieren
- er/sie/es wird deflorieren
- wir werden deflorieren
- ihr werdet deflorieren
- sie werden deflorieren
Toekomende tijd II
- ik zal ontmaagd hebben
- jij zult ontmaagd hebben
- hij/zij/het zal ontmaagd hebben
- wij zullen ontmaagd hebben
- jullie zullen ontmaagd hebben
- zij zullen ontmaagd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde defloriert haben
- du wirst defloriert haben
- er/sie/es wird defloriert haben
- wir werden defloriert haben
- ihr werdet defloriert haben
- sie werden defloriert haben
Conditionalis I
- ik zou ontmaagden
- jij zou ontmaagden
- hij/zij/het zou ontmaagden
- wij zouden ontmaagden
- jullie zouden ontmaagden
- zij zouden ontmaagden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde deflorieren
- du würdest deflorieren
- er/sie/es würde deflorieren
- wir würden deflorieren
- ihr würdet deflorieren
- sie würden deflorieren
Conditionalis II
- ik zou hebben ontmaagd
- jij zou hebben ontmaagd
- hij/zij/het zou hebben ontmaagd
- wij zouden hebben ontmaagd
- jullie zouden hebben ontmaagd
- zij zouden hebben ontmaagd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde defloriert haben
- du würdest defloriert haben
- er/sie/es würde defloriert haben
- wir würden defloriert haben
- ihr würdet defloriert haben
- sie würden defloriert haben
Imperatief
- jij ontmaagd
- jullie ontmaagdt
Imperativ
- du defloriere
- ihr defloriert