Vervoeging van ontmaagden
Onbepaalde wijs (infinitief): ontmaagden
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontmaagd
- jij ontmaagdt
- hij/zij/het ontmaagdt
- wij ontmaagden
- jullie ontmaagden
- zij ontmaagden
Präsens Indikativ
- ich plünd(e)re
- du plünderst
- er/sie/es plündert
- wir plündern
- ihr plündert
- sie plündern
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontmaagdde
- jij ontmaagdde
- hij/zij/het ontmaagdde
- wij ontmaagdden
- jullie ontmaagdden
- zij ontmaagdden
Präteritum Indikativ
- ich plünderte
- du plündertest
- er/sie/es plünderte
- wir plünderten
- ihr plündertet
- sie plünderten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontmaagd
- jij hebt ontmaagd
- hij/zij/het heeft ontmaagd
- wij hebben ontmaagd
- jullie hebben ontmaagd
- zij hebben ontmaagd
Perfekt Indikativ
- ich habe geplündert
- du hast geplündert
- er/sie/es hat geplündert
- wir haben geplündert
- ihr habt geplündert
- sie haben geplündert
Voltooid verleden tijd
- ik had ontmaagd
- jij had ontmaagd
- hij/zij/het had ontmaagd
- wij hadden ontmaagd
- jullie hadden ontmaagd
- zij hadden ontmaagd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geplündert
- du hattest geplündert
- er/sie/es hatte geplündert
- wir hatten geplündert
- ihr hattet geplündert
- sie hatten geplündert
Toekomende tijd I
- ik zal ontmaagden
- jij zult ontmaagden
- hij/zij/het zal ontmaagden
- wij zullen ontmaagden
- jullie zullen ontmaagden
- zij zullen ontmaagden
Futur I Indikativ
- ich werde plündern
- du wirst plündern
- er/sie/es wird plündern
- wir werden plündern
- ihr werdet plündern
- sie werden plündern
Toekomende tijd II
- ik zal ontmaagd hebben
- jij zult ontmaagd hebben
- hij/zij/het zal ontmaagd hebben
- wij zullen ontmaagd hebben
- jullie zullen ontmaagd hebben
- zij zullen ontmaagd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geplündert haben
- du wirst geplündert haben
- er/sie/es wird geplündert haben
- wir werden geplündert haben
- ihr werdet geplündert haben
- sie werden geplündert haben
Conditionalis I
- ik zou ontmaagden
- jij zou ontmaagden
- hij/zij/het zou ontmaagden
- wij zouden ontmaagden
- jullie zouden ontmaagden
- zij zouden ontmaagden
Futur I Konjunktiv II
- ich würde plündern
- du würdest plündern
- er/sie/es würde plündern
- wir würden plündern
- ihr würdet plündern
- sie würden plündern
Conditionalis II
- ik zou hebben ontmaagd
- jij zou hebben ontmaagd
- hij/zij/het zou hebben ontmaagd
- wij zouden hebben ontmaagd
- jullie zouden hebben ontmaagd
- zij zouden hebben ontmaagd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geplündert haben
- du würdest geplündert haben
- er/sie/es würde geplündert haben
- wir würden geplündert haben
- ihr würdet geplündert haben
- sie würden geplündert haben
Imperatief
- jij ontmaagd
- jullie ontmaagdt
Imperativ
- du plünd(e)re
- ihr plündert