Vervoeging van ontsnappen

Onbepaalde wijs (infinitief): ontsnappen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het ontsnapt
  • zij ontsnappen

Präsens Indikativ

  • er/sie/es entgeht
  • sie entgehen

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het ontsnapte
  • zij ontsnapten

Präteritum Indikativ

  • er/sie/es entging
  • sie entgingen

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is ontsnapt
  • zij zijn ontsnapt

Perfekt Indikativ

  • er/sie/es ist entgangen
  • sie sind entgangen

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was ontsnapt
  • zij waren ontsnapt

Plusquamperfekt Indikativ

  • er/sie/es war entgangen
  • sie waren entgangen

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal ontsnappen
  • zij zullen ontsnappen

Futur I Indikativ

  • er/sie/es wird entgehen
  • sie werden entgehen

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal ontsnapt zijn
  • zij zullen ontsnapt zijn

Futur II Indikativ

  • er/sie/es wird entgangen sein
  • sie werden entgangen sein

Conditionalis I

  • hij/zij/het zou ontsnappen
  • zij zouden ontsnappen

Futur I Konjunktiv II

  • er/sie/es würde entgehen
  • sie würden entgehen

Conditionalis II

  • hij/zij/het zou zijn ontsnapt
  • zij zouden zijn ontsnapt

Futur II Konjunktiv II

  • er/sie/es würde entgangen sein
  • sie würden entgangen sein

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van ontsnappen