Vervoeging van ontspinnen

Onbepaalde wijs (infinitief): ontspinnen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het ontspint
  • zij ontspinnen

Present

  • he/she/it arises
  • they arise

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het ontspon
  • zij ontsponnen

Simple past

  • he/she/it arose
  • they arose

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft ontsponnen
  • zij hebben ontsponnen

Present perfect

  • he/she/it has arisen
  • they have arisen

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had ontsponnen
  • zij hadden ontsponnen

Past perfect

  • he/she/it had arisen
  • they had arisen

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal ontspinnen
  • zij zult ontspinnen

Future

  • he/she/it will arise
  • they will arise

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal ontsponnen hebben
  • zij zult ontsponnen hebben

Future perfect

  • he/she/it will have arisen
  • they will have arisen

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal ontspinnen
  • zij zullen ontspinnen

Conditional present

  • he/she/it would arise
  • they would arise

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben ontsponnen
  • zij zullen hebben ontsponnen

Conditional perfect

  • he/she/it would have arisen
  • they would have arisen