Vervoeging van ontzetten
Onbepaalde wijs (infinitief): ontzetten
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik ontzet
- jij ontzet
- hij/zij/het ontzet
- wij ontzetten
- jullie ontzetten
- zij ontzetten
Präsens Indikativ
- ich exe
- du ext
- er/sie/es ext
- wir exen
- ihr ext
- sie exen
Onvoltooid verleden tijd
- ik ontzette
- jij ontzette
- hij/zij/het ontzette
- wij ontzetten
- jullie ontzetten
- zij ontzetten
Präteritum Indikativ
- ich exte
- du extest
- er/sie/es exte
- wir exten
- ihr extet
- sie exten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb ontzet
- jij hebt ontzet
- hij/zij/het heeft ontzet
- wij hebben ontzet
- jullie hebben ontzet
- zij hebben ontzet
Perfekt Indikativ
- ich habe geext
- du hast geext
- er/sie/es hat geext
- wir haben geext
- ihr habt geext
- sie haben geext
Voltooid verleden tijd
- ik had ontzet
- jij had ontzet
- hij/zij/het had ontzet
- wij hadden ontzet
- jullie hadden ontzet
- zij hadden ontzet
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geext
- du hattest geext
- er/sie/es hatte geext
- wir hatten geext
- ihr hattet geext
- sie hatten geext
Toekomende tijd I
- ik zal ontzetten
- jij zult ontzetten
- hij/zij/het zal ontzetten
- wij zullen ontzetten
- jullie zullen ontzetten
- zij zullen ontzetten
Futur I Indikativ
- ich werde exen
- du wirst exen
- er/sie/es wird exen
- wir werden exen
- ihr werdet exen
- sie werden exen
Toekomende tijd II
- ik zal ontzet hebben
- jij zult ontzet hebben
- hij/zij/het zal ontzet hebben
- wij zullen ontzet hebben
- jullie zullen ontzet hebben
- zij zullen ontzet hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geext haben
- du wirst geext haben
- er/sie/es wird geext haben
- wir werden geext haben
- ihr werdet geext haben
- sie werden geext haben
Conditionalis I
- ik zou ontzetten
- jij zou ontzetten
- hij/zij/het zou ontzetten
- wij zouden ontzetten
- jullie zouden ontzetten
- zij zouden ontzetten
Futur I Konjunktiv II
- ich würde exen
- du würdest exen
- er/sie/es würde exen
- wir würden exen
- ihr würdet exen
- sie würden exen
Conditionalis II
- ik zou hebben ontzet
- jij zou hebben ontzet
- hij/zij/het zou hebben ontzet
- wij zouden hebben ontzet
- jullie zouden hebben ontzet
- zij zouden hebben ontzet
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geext haben
- du würdest geext haben
- er/sie/es würde geext haben
- wir würden geext haben
- ihr würdet geext haben
- sie würden geext haben
Imperatief
- jij ontzet
- jullie ontzet
Imperativ
- du ex(e)
- ihr ext