Vervoeging van oordelen
Onbepaalde wijs (infinitief): oordelen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik oordeel
- jij oordeelt
- hij/zij/het oordeelt
- wij oordelen
- jullie oordelen
- zij oordelen
Present
- I regard
- you regard
- he/she/it regards
- we regard
- you regard
- they regard
Onvoltooid verleden tijd
- ik oordeelde
- jij oordeelde
- hij/zij/het oordeelde
- wij oordeelden
- jullie oordeelden
- zij oordeelden
Simple past
- I regarded
- you regarded
- he/she/it regarded
- we regarded
- you regarded
- they regarded
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geöordeeld
- jij hebt geöordeeld
- hij/zij/het heeft geöordeeld
- wij hebben geöordeeld
- jullie hebben geöordeeld
- zij hebben geöordeeld
Present perfect
- I have regarded
- you have regarded
- he/she/it has regarded
- we have regarded
- you have regarded
- they have regarded
Voltooid verleden tijd
- ik had geöordeeld
- jij had geöordeeld
- hij/zij/het had geöordeeld
- wij hadden geöordeeld
- jullie hadden geöordeeld
- zij hadden geöordeeld
Past perfect
- I had regarded
- you had regarded
- he/she/it had regarded
- we had regarded
- you had regarded
- they had regarded
Toekomende tijd I
- ik zal oordelen
- jij zult oordelen
- hij/zij/het zal oordelen
- wij zullen oordelen
- jullie zullen oordelen
- zij zullen oordelen
Future
- I will regard
- you will regard
- he/she/it will regard
- we will regard
- you will regard
- they will regard
Toekomende tijd II
- ik zal geöordeeld hebben
- jij zult geöordeeld hebben
- hij/zij/het zal geöordeeld hebben
- wij zullen geöordeeld hebben
- jullie zullen geöordeeld hebben
- zij zullen geöordeeld hebben
Future perfect
- I will have regarded
- you will have regarded
- he/she/it will have regarded
- we will have regarded
- you will have regarded
- they will have regarded
Conditionalis I
- ik zou oordelen
- jij zou oordelen
- hij/zij/het zou oordelen
- wij zouden oordelen
- jullie zouden oordelen
- zij zouden oordelen
Conditional present
- I would regard
- you would regard
- he/she/it would regard
- we would regard
- you would regard
- they would regard
Conditionalis II
- ik zou hebben geöordeeld
- jij zou hebben geöordeeld
- hij/zij/het zou hebben geöordeeld
- wij zouden hebben geöordeeld
- jullie zouden hebben geöordeeld
- zij zouden hebben geöordeeld
Conditional perfect
- I would have regarded
- you would have regarded
- he/she/it would have regarded
- we would have regarded
- you would have regarded
- they would have regarded
Imperatief
- jij oordeel
- jullie oordeelt
Imperative
- you regard
- you regard