Vervoeging van opborrelen

Onbepaalde wijs (infinitief): opborrelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het borrelt op
  • zij borrelen op

Present

  • he/she/it wells
  • they well

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het borrelde op
  • zij borrelden op

Simple past

  • he/she/it welled
  • they welled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is opgeborreld
  • zij zijn opgeborreld

Present perfect

  • he/she/it has welled
  • they have welled

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was opgeborreld
  • zij waren opgeborreld

Past perfect

  • he/she/it had welled
  • they had welled

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal opborrelen
  • zij zult opborrelen

Future

  • he/she/it will well
  • they will well

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal opgeborreld zijn
  • zij zult opgeborreld zijn

Future perfect

  • he/she/it will have welled
  • they will have welled

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal opborrelen
  • zij zullen opborrelen

Conditional present

  • he/she/it would well
  • they would well

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn opgeborreld
  • zij zullen zijn opgeborreld

Conditional perfect

  • he/she/it would have welled
  • they would have welled

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opborrelen