Vervoeging van opeenhopen

Onbepaalde wijs (infinitief): opeenhopen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hoop opeen
  • jij hoopt opeen
  • hij/zij/het hoopt opeen
  • wij hopen opeen
  • jullie hopen opeen
  • zij hopen opeen

Present

  • I amass
  • you amass
  • he/she/it amasses
  • we amass
  • you amass
  • they amass

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hoopte opeen
  • jij hoopte opeen
  • hij/zij/het hoopte opeen
  • wij hoopten opeen
  • jullie hoopten opeen
  • zij hoopten opeen

Simple past

  • I amassed
  • you amassed
  • he/she/it amassed
  • we amassed
  • you amassed
  • they amassed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opeengehoopt
  • jij hebt opeengehoopt
  • hij/zij/het heeft opeengehoopt
  • wij hebben opeengehoopt
  • jullie hebben opeengehoopt
  • zij hebben opeengehoopt

Present perfect

  • I have amassed
  • you have amassed
  • he/she/it has amassed
  • we have amassed
  • you have amassed
  • they have amassed

Voltooid verleden tijd

  • ik had opeengehoopt
  • jij had opeengehoopt
  • hij/zij/het had opeengehoopt
  • wij hadden opeengehoopt
  • jullie hadden opeengehoopt
  • zij hadden opeengehoopt

Past perfect

  • I had amassed
  • you had amassed
  • he/she/it had amassed
  • we had amassed
  • you had amassed
  • they had amassed

Toekomende tijd I

  • ik zal opeenhopen
  • jij zult opeenhopen
  • hij/zij/het zal opeenhopen
  • wij zullen opeenhopen
  • jullie zullen opeenhopen
  • zij zullen opeenhopen

Future

  • I will amass
  • you will amass
  • he/she/it will amass
  • we will amass
  • you will amass
  • they will amass

Toekomende tijd II

  • ik zal opeengehoopt hebben
  • jij zult opeengehoopt hebben
  • hij/zij/het zal opeengehoopt hebben
  • wij zullen opeengehoopt hebben
  • jullie zullen opeengehoopt hebben
  • zij zullen opeengehoopt hebben

Future perfect

  • I will have amassed
  • you will have amassed
  • he/she/it will have amassed
  • we will have amassed
  • you will have amassed
  • they will have amassed

Conditionalis I

  • ik zou opeenhopen
  • jij zou opeenhopen
  • hij/zij/het zou opeenhopen
  • wij zouden opeenhopen
  • jullie zouden opeenhopen
  • zij zouden opeenhopen

Conditional present

  • I would amass
  • you would amass
  • he/she/it would amass
  • we would amass
  • you would amass
  • they would amass

Conditionalis II

  • ik zou hebben opeengehoopt
  • jij zou hebben opeengehoopt
  • hij/zij/het zou hebben opeengehoopt
  • wij zouden hebben opeengehoopt
  • jullie zouden hebben opeengehoopt
  • zij zouden hebben opeengehoopt

Conditional perfect

  • I would have amassed
  • you would have amassed
  • he/she/it would have amassed
  • we would have amassed
  • you would have amassed
  • they would have amassed

Imperatief

  • jij hoop opeen
  • jullie hoopt opeen

Imperative

  • you amass
  • you amass

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van opeenhopen