Vervoeging van opeenhopen

Onbepaalde wijs (infinitief): opeenhopen

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hoop opeen
  • jij hoopt opeen
  • hij/zij/het hoopt opeen
  • wij hopen opeen
  • jullie hopen opeen
  • zij hopen opeen

Présent

  • j'accumule
  • tu accumules
  • il/elle accumule
  • nous accumulons
  • vous accumulez
  • ils/elles accumulent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hoopte opeen
  • jij hoopte opeen
  • hij/zij/het hoopte opeen
  • wij hoopten opeen
  • jullie hoopten opeen
  • zij hoopten opeen

Indicatif imparfait

  • j'accumulais
  • tu accumulais
  • il/elle accumulait
  • nous accumulions
  • vous accumuliez
  • ils/elles accumulaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opeengehoopt
  • jij hebt opeengehoopt
  • hij/zij/het heeft opeengehoopt
  • wij hebben opeengehoopt
  • jullie hebben opeengehoopt
  • zij hebben opeengehoopt

Indicatif passé composé

  • j'ai accumulé
  • tu as accumulé
  • il/elle a accumulé
  • nous avons accumulé
  • vous avez accumulé
  • ils/elles ont accumulé

Voltooid verleden tijd

  • ik had opeengehoopt
  • jij had opeengehoopt
  • hij/zij/het had opeengehoopt
  • wij hadden opeengehoopt
  • jullie hadden opeengehoopt
  • zij hadden opeengehoopt

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais accumulé
  • tu avais accumulé
  • il/elle avait accumulé
  • nous avions accumulé
  • vous aviez accumulé
  • ils/elles avaient accumulé

Toekomende tijd I

  • ik zal opeenhopen
  • jij zult opeenhopen
  • hij/zij/het zal opeenhopen
  • wij zullen opeenhopen
  • jullie zullen opeenhopen
  • zij zullen opeenhopen

Indicatif futur

  • j'accumulerai
  • tu accumuleras
  • il/elle accumulera
  • nous accumulerons
  • vous accumulerez
  • ils/elles accumuleront

Toekomende tijd II

  • ik zal opeengehoopt hebben
  • jij zult opeengehoopt hebben
  • hij/zij/het zal opeengehoopt hebben
  • wij zullen opeengehoopt hebben
  • jullie zullen opeengehoopt hebben
  • zij zullen opeengehoopt hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai accumulé
  • tu auras accumulé
  • il/elle aura accumulé
  • nous aurons accumulé
  • vous aurez accumulé
  • ils/elles auront accumulé

Conditionalis I

  • ik zou opeenhopen
  • jij zou opeenhopen
  • hij/zij/het zou opeenhopen
  • wij zouden opeenhopen
  • jullie zouden opeenhopen
  • zij zouden opeenhopen

Conditionnel présent

  • j'accumulerais
  • tu accumulerais
  • il/elle accumulerait
  • nous accumulerions
  • vous accumuleriez
  • ils/elles accumuleraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben opeengehoopt
  • jij zou hebben opeengehoopt
  • hij/zij/het zou hebben opeengehoopt
  • wij zouden hebben opeengehoopt
  • jullie zouden hebben opeengehoopt
  • zij zouden hebben opeengehoopt

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais accumulé
  • tu aurais accumulé
  • il/elle aurait accumulé
  • nous aurions accumulé
  • vous auriez accumulé
  • ils/elles auraient accumulé

Imperatief

  • jij hoop opeen
  • jullie hoopt opeen

Impératif

  • tu accumule
  • vous accumulez

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van opeenhopen