Vervoeging van ophakken

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik hak op
    • jij hakt op
    • hij/zij/het hakt op
    • wij hakken op
    • jullie hakken op
    • zij hakken op
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik hakte op
    • jij hakte op
    • hij/zij/het hakte op
    • wij hakten op
    • jullie hakten op
    • zij hakten op
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb opgehakt
    • jij hebt opgehakt
    • hij/zij/het heeft opgehakt
    • wij hebben opgehakt
    • jullie hebben opgehakt
    • zij hebben opgehakt
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had opgehakt
    • jij had opgehakt
    • hij/zij/het had opgehakt
    • wij hadden opgehakt
    • jullie hadden opgehakt
    • zij hadden opgehakt
  • Toekomende tijd I

    • ik zal ophakken
    • jij zult ophakken
    • hij/zij/het zal ophakken
    • wij zullen ophakken
    • jullie zullen ophakken
    • zij zullen ophakken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal opgehakt hebben
    • jij zult opgehakt hebben
    • hij/zij/het zal opgehakt hebben
    • wij zullen opgehakt hebben
    • jullie zullen opgehakt hebben
    • zij zullen opgehakt hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou ophakken
    • jij zou ophakken
    • hij/zij/het zou ophakken
    • wij zouden ophakken
    • jullie zouden ophakken
    • zij zouden ophakken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben opgehakt
    • jij zou hebben opgehakt
    • hij/zij/het zou hebben opgehakt
    • wij zouden hebben opgehakt
    • jullie zouden hebben opgehakt
    • zij zouden hebben opgehakt
  • Imperatief

    • jij hak op
    • jullie hakt op

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van ophakken