Vervoeging van ophemelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hemel op
  • jij hemelt op
  • hij/zij/het hemelt op
  • wij hemelen op
  • jullie hemelen op
  • zij hemelen op

Present

  • I proclaim
  • you proclaim
  • he/she/it proclaims
  • we proclaim
  • you proclaim
  • they proclaim

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hemelde op
  • jij hemelde op
  • hij/zij/het hemelde op
  • wij hemelden op
  • jullie hemelden op
  • zij hemelden op

Simple past

  • I proclaimed
  • you proclaimed
  • he/she/it proclaimed
  • we proclaimed
  • you proclaimed
  • they proclaimed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgehemeld
  • jij hebt opgehemeld
  • hij/zij/het heeft opgehemeld
  • wij hebben opgehemeld
  • jullie hebben opgehemeld
  • zij hebben opgehemeld

Present perfect

  • I have proclaimed
  • you have proclaimed
  • he/she/it has proclaimed
  • we have proclaimed
  • you have proclaimed
  • they have proclaimed

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgehemeld
  • jij had opgehemeld
  • hij/zij/het had opgehemeld
  • wij hadden opgehemeld
  • jullie hadden opgehemeld
  • zij hadden opgehemeld

Past perfect

  • I had proclaimed
  • you had proclaimed
  • he/she/it had proclaimed
  • we had proclaimed
  • you had proclaimed
  • they had proclaimed

Toekomende tijd I

  • ik zal ophemelen
  • jij zult ophemelen
  • hij/zij/het zal ophemelen
  • wij zullen ophemelen
  • jullie zullen ophemelen
  • zij zullen ophemelen

Future

  • I will proclaim
  • you will proclaim
  • he/she/it will proclaim
  • we will proclaim
  • you will proclaim
  • they will proclaim

Toekomende tijd II

  • ik zal opgehemeld hebben
  • jij zult opgehemeld hebben
  • hij/zij/het zal opgehemeld hebben
  • wij zullen opgehemeld hebben
  • jullie zullen opgehemeld hebben
  • zij zullen opgehemeld hebben

Future perfect

  • I will have proclaimed
  • you will have proclaimed
  • he/she/it will have proclaimed
  • we will have proclaimed
  • you will have proclaimed
  • they will have proclaimed

Conditionalis I

  • ik zou ophemelen
  • jij zou ophemelen
  • hij/zij/het zou ophemelen
  • wij zouden ophemelen
  • jullie zouden ophemelen
  • zij zouden ophemelen

Conditional present

  • I would proclaim
  • you would proclaim
  • he/she/it would proclaim
  • we would proclaim
  • you would proclaim
  • they would proclaim

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgehemeld
  • jij zou hebben opgehemeld
  • hij/zij/het zou hebben opgehemeld
  • wij zouden hebben opgehemeld
  • jullie zouden hebben opgehemeld
  • zij zouden hebben opgehemeld

Conditional perfect

  • I would have proclaimed
  • you would have proclaimed
  • he/she/it would have proclaimed
  • we would have proclaimed
  • you would have proclaimed
  • they would have proclaimed

Imperatief

  • jij hemel op
  • jullie hemelt op

Imperative

  • you proclaim
  • you proclaim