Vervoeging van opkikkeren

Onbepaalde wijs (infinitief): opkikkeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kikker op
  • jij kikkert op
  • hij/zij/het kikkert op
  • wij kikkeren op
  • jullie kikkeren op
  • zij kikkeren op

Present

  • I cheer
  • you cheer
  • he/she/it cheers
  • we cheer
  • you cheer
  • they cheer

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kikkerde op
  • jij kikkerde op
  • hij/zij/het kikkerde op
  • wij kikkerden op
  • jullie kikkerden op
  • zij kikkerden op

Simple past

  • I cheered
  • you cheered
  • he/she/it cheered
  • we cheered
  • you cheered
  • they cheered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgekikkerd
  • jij hebt opgekikkerd
  • hij/zij/het heeft opgekikkerd
  • wij hebben opgekikkerd
  • jullie hebben opgekikkerd
  • zij hebben opgekikkerd

Present perfect

  • I have cheered
  • you have cheered
  • he/she/it has cheered
  • we have cheered
  • you have cheered
  • they have cheered

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgekikkerd
  • jij had opgekikkerd
  • hij/zij/het had opgekikkerd
  • wij hadden opgekikkerd
  • jullie hadden opgekikkerd
  • zij hadden opgekikkerd

Past perfect

  • I had cheered
  • you had cheered
  • he/she/it had cheered
  • we had cheered
  • you had cheered
  • they had cheered

Toekomende tijd I

  • ik zal opkikkeren
  • jij zult opkikkeren
  • hij/zij/het zal opkikkeren
  • wij zullen opkikkeren
  • jullie zullen opkikkeren
  • zij zullen opkikkeren

Future

  • I will cheer
  • you will cheer
  • he/she/it will cheer
  • we will cheer
  • you will cheer
  • they will cheer

Toekomende tijd II

  • ik zal opgekikkerd hebben
  • jij zult opgekikkerd hebben
  • hij/zij/het zal opgekikkerd hebben
  • wij zullen opgekikkerd hebben
  • jullie zullen opgekikkerd hebben
  • zij zullen opgekikkerd hebben

Future perfect

  • I will have cheered
  • you will have cheered
  • he/she/it will have cheered
  • we will have cheered
  • you will have cheered
  • they will have cheered

Conditionalis I

  • ik zou opkikkeren
  • jij zou opkikkeren
  • hij/zij/het zou opkikkeren
  • wij zouden opkikkeren
  • jullie zouden opkikkeren
  • zij zouden opkikkeren

Conditional present

  • I would cheer
  • you would cheer
  • he/she/it would cheer
  • we would cheer
  • you would cheer
  • they would cheer

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgekikkerd
  • jij zou hebben opgekikkerd
  • hij/zij/het zou hebben opgekikkerd
  • wij zouden hebben opgekikkerd
  • jullie zouden hebben opgekikkerd
  • zij zouden hebben opgekikkerd

Conditional perfect

  • I would have cheered
  • you would have cheered
  • he/she/it would have cheered
  • we would have cheered
  • you would have cheered
  • they would have cheered

Imperatief

  • jij kikker op
  • jullie kikkert op

Imperative

  • you cheer
  • you cheer

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opkikkeren