Vervoeging van opleven

Vertaling: renacer

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik leef op
  • jij leeft op
  • hij/zij/het leeft op
  • wij leven op
  • jullie leven op
  • zij leven op

Indicativo presente

  • yo renazco
  • renaces
  • él/ella renace
  • nosotros renacemos
  • vosotros renacéis
  • ellos/ellas renacen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik leefde op
  • jij leefde op
  • hij/zij/het leefde op
  • wij leefden op
  • jullie leefden op
  • zij leefden op

Indefinido

  • yo renací
  • renaciste
  • él/ella renació
  • nosotros renacimos
  • vosotros renacisteis
  • ellos/ellas renacieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben opgeleefd
  • jij bent opgeleefd
  • hij/zij/het is opgeleefd
  • wij zijn opgeleefd
  • jullie zijn opgeleefd
  • zij zijn opgeleefd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he renacido
  • has renacido
  • él/ella ha renacido
  • nosotros hemos renacido
  • vosotros habéis renacido
  • ellos/ellas han renacido

Voltooid verleden tijd

  • ik was opgeleefd
  • jij was opgeleefd
  • hij/zij/het was opgeleefd
  • wij waren opgeleefd
  • jullie waren opgeleefd
  • zij waren opgeleefd

Pluscuamperfecto

  • yo había renacido
  • habías renacido
  • él/ella había renacido
  • nosotros habíamos renacido
  • vosotros habíais renacido
  • ellos/ellas habían renacido

Toekomende tijd I

  • ik zal opleven
  • jij zult opleven
  • hij/zij/het zal opleven
  • wij zullen opleven
  • jullie zullen opleven
  • zij zullen opleven

Futuro I

  • yo renaceré
  • renacerás
  • él/ella renacerá
  • nosotros renaceremos
  • vosotros renaceréis
  • ellos/ellas renacerán

Toekomende tijd II

  • ik zal opgeleefd zijn
  • jij zult opgeleefd zijn
  • hij/zij/het zal opgeleefd zijn
  • wij zullen opgeleefd zijn
  • jullie zullen opgeleefd zijn
  • zij zullen opgeleefd zijn

Futuro perfecto

  • yo habré renacido
  • habrás renacido
  • él/ella habrá renacido
  • nosotros habremos renacido
  • vosotros habréis renacido
  • ellos/ellas habrán renacido

Conditionalis I

  • ik zou opleven
  • jij zou opleven
  • hij/zij/het zou opleven
  • wij zouden opleven
  • jullie zouden opleven
  • zij zouden opleven

Condicional

  • yo renacería
  • renacerías
  • él/ella renacería
  • nosotros renaceríamos
  • vosotros renaceríais
  • ellos/ellas renacerían

Conditionalis II

  • ik zou zijn opgeleefd
  • jij zou zijn opgeleefd
  • hij/zij/het zou zijn opgeleefd
  • wij zouden zijn opgeleefd
  • jullie zouden zijn opgeleefd
  • zij zouden zijn opgeleefd

Condicional perfecto

  • yo habría renacido
  • habrías renacido
  • él/ella habría renacido
  • nosotros habríamos renacido
  • vosotros habríais renacido
  • ellos/ellas habrían renacido

Imperatief

  • jij leef op
  • jullie leeft op

Imperativo presente

  • renace
  • vosotros renaced