Vervoeging van oppassen

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik pas op
  • jij past op
  • hij/zij/het past op
  • wij passen op
  • jullie passen op
  • zij passen op

Präsens Indikativ

  • ich beachte
  • du beachtest
  • er/sie/es beachtet
  • wir beachten
  • ihr beachtet
  • sie beachten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik paste op
  • jij paste op
  • hij/zij/het paste op
  • wij pasten op
  • jullie pasten op
  • zij pasten op

Präteritum Indikativ

  • ich beachtete
  • du beachtetest
  • er/sie/es beachtete
  • wir beachteten
  • ihr beachtetet
  • sie beachteten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgepast
  • jij hebt opgepast
  • hij/zij/het heeft opgepast
  • wij hebben opgepast
  • jullie hebben opgepast
  • zij hebben opgepast

Perfekt Indikativ

  • ich habe beachtet
  • du hast beachtet
  • er/sie/es hat beachtet
  • wir haben beachtet
  • ihr habt beachtet
  • sie haben beachtet

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgepast
  • jij had opgepast
  • hij/zij/het had opgepast
  • wij hadden opgepast
  • jullie hadden opgepast
  • zij hadden opgepast

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte beachtet
  • du hattest beachtet
  • er/sie/es hatte beachtet
  • wir hatten beachtet
  • ihr hattet beachtet
  • sie hatten beachtet

Toekomende tijd I

  • ik zal oppassen
  • jij zult oppassen
  • hij/zij/het zal oppassen
  • wij zullen oppassen
  • jullie zullen oppassen
  • zij zullen oppassen

Futur I Indikativ

  • ich werde beachten
  • du wirst beachten
  • er/sie/es wird beachten
  • wir werden beachten
  • ihr werdet beachten
  • sie werden beachten

Toekomende tijd II

  • ik zal opgepast hebben
  • jij zult opgepast hebben
  • hij/zij/het zal opgepast hebben
  • wij zullen opgepast hebben
  • jullie zullen opgepast hebben
  • zij zullen opgepast hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde beachtet haben
  • du wirst beachtet haben
  • er/sie/es wird beachtet haben
  • wir werden beachtet haben
  • ihr werdet beachtet haben
  • sie werden beachtet haben

Conditionalis I

  • ik zou oppassen
  • jij zou oppassen
  • hij/zij/het zou oppassen
  • wij zouden oppassen
  • jullie zouden oppassen
  • zij zouden oppassen

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde beachten
  • du würdest beachten
  • er/sie/es würde beachten
  • wir würden beachten
  • ihr würdet beachten
  • sie würden beachten

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgepast
  • jij zou hebben opgepast
  • hij/zij/het zou hebben opgepast
  • wij zouden hebben opgepast
  • jullie zouden hebben opgepast
  • zij zouden hebben opgepast

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde beachtet haben
  • du würdest beachtet haben
  • er/sie/es würde beachtet haben
  • wir würden beachtet haben
  • ihr würdet beachtet haben
  • sie würden beachtet haben

Imperatief

  • jij pas op
  • jullie past op

Imperativ

  • du beachte
  • ihr beachtet

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van oppassen