Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roep op
  • jij roept op
  • hij/zij/het roept op
  • wij roepen op
  • jullie roepen op
  • zij roepen op

Present

  • I awaken
  • you awaken
  • he/she/it awakens
  • we awaken
  • you awaken
  • they awaken

Onvoltooid verleden tijd

  • ik riep op
  • jij riep op
  • hij/zij/het riep op
  • wij riepen op
  • jullie riepen op
  • zij riepen op

Simple past

  • I awakened
  • you awakened
  • he/she/it awakened
  • we awakened
  • you awakened
  • they awakened

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgeroepen
  • jij hebt opgeroepen
  • hij/zij/het heeft opgeroepen
  • wij hebben opgeroepen
  • jullie hebben opgeroepen
  • zij hebben opgeroepen

Present perfect

  • I have awakened
  • you have awakened
  • he/she/it has awakened
  • we have awakened
  • you have awakened
  • they have awakened

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgeroepen
  • jij had opgeroepen
  • hij/zij/het had opgeroepen
  • wij hadden opgeroepen
  • jullie hadden opgeroepen
  • zij hadden opgeroepen

Past perfect

  • I had awakened
  • you had awakened
  • he/she/it had awakened
  • we had awakened
  • you had awakened
  • they had awakened

Toekomende tijd I

  • ik zal oproepen
  • jij zult oproepen
  • hij/zij/het zal oproepen
  • wij zullen oproepen
  • jullie zullen oproepen
  • zij zullen oproepen

Future

  • I will awaken
  • you will awaken
  • he/she/it will awaken
  • we will awaken
  • you will awaken
  • they will awaken

Toekomende tijd II

  • ik zal opgeroepen hebben
  • jij zult opgeroepen hebben
  • hij/zij/het zal opgeroepen hebben
  • wij zullen opgeroepen hebben
  • jullie zullen opgeroepen hebben
  • zij zullen opgeroepen hebben

Future perfect

  • I will have awakened
  • you will have awakened
  • he/she/it will have awakened
  • we will have awakened
  • you will have awakened
  • they will have awakened

Conditionalis I

  • ik zou oproepen
  • jij zou oproepen
  • hij/zij/het zou oproepen
  • wij zouden oproepen
  • jullie zouden oproepen
  • zij zouden oproepen

Conditional present

  • I would awaken
  • you would awaken
  • he/she/it would awaken
  • we would awaken
  • you would awaken
  • they would awaken

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgeroepen
  • jij zou hebben opgeroepen
  • hij/zij/het zou hebben opgeroepen
  • wij zouden hebben opgeroepen
  • jullie zouden hebben opgeroepen
  • zij zouden hebben opgeroepen

Conditional perfect

  • I would have awakened
  • you would have awakened
  • he/she/it would have awakened
  • we would have awakened
  • you would have awakened
  • they would have awakened

Imperatief

  • jij roep op
  • jullie roept op

Imperative

  • you awaken
  • you awaken

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van oproepen