Vervoeging van opslorpen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik slorp op
  • jij slorpt op
  • hij/zij/het slorpt op
  • wij slorpen op
  • jullie slorpen op
  • zij slorpen op

Present

  • I engross
  • you engross
  • he/she/it engrosses
  • we engross
  • you engross
  • they engross

Onvoltooid verleden tijd

  • ik slorpte op
  • jij slorpte op
  • hij/zij/het slorpte op
  • wij slorpten op
  • jullie slorpten op
  • zij slorpten op

Simple past

  • I engrossed
  • you engrossed
  • he/she/it engrossed
  • we engrossed
  • you engrossed
  • they engrossed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgeslorpt
  • jij hebt opgeslorpt
  • hij/zij/het heeft opgeslorpt
  • wij hebben opgeslorpt
  • jullie hebben opgeslorpt
  • zij hebben opgeslorpt

Present perfect

  • I have engrossed
  • you have engrossed
  • he/she/it has engrossed
  • we have engrossed
  • you have engrossed
  • they have engrossed

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgeslorpt
  • jij had opgeslorpt
  • hij/zij/het had opgeslorpt
  • wij hadden opgeslorpt
  • jullie hadden opgeslorpt
  • zij hadden opgeslorpt

Past perfect

  • I had engrossed
  • you had engrossed
  • he/she/it had engrossed
  • we had engrossed
  • you had engrossed
  • they had engrossed

Toekomende tijd I

  • ik zal opslorpen
  • jij zult opslorpen
  • hij/zij/het zal opslorpen
  • wij zullen opslorpen
  • jullie zullen opslorpen
  • zij zullen opslorpen

Future

  • I will engross
  • you will engross
  • he/she/it will engross
  • we will engross
  • you will engross
  • they will engross

Toekomende tijd II

  • ik zal opgeslorpt hebben
  • jij zult opgeslorpt hebben
  • hij/zij/het zal opgeslorpt hebben
  • wij zullen opgeslorpt hebben
  • jullie zullen opgeslorpt hebben
  • zij zullen opgeslorpt hebben

Future perfect

  • I will have engrossed
  • you will have engrossed
  • he/she/it will have engrossed
  • we will have engrossed
  • you will have engrossed
  • they will have engrossed

Conditionalis I

  • ik zou opslorpen
  • jij zou opslorpen
  • hij/zij/het zou opslorpen
  • wij zouden opslorpen
  • jullie zouden opslorpen
  • zij zouden opslorpen

Conditional present

  • I would engross
  • you would engross
  • he/she/it would engross
  • we would engross
  • you would engross
  • they would engross

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgeslorpt
  • jij zou hebben opgeslorpt
  • hij/zij/het zou hebben opgeslorpt
  • wij zouden hebben opgeslorpt
  • jullie zouden hebben opgeslorpt
  • zij zouden hebben opgeslorpt

Conditional perfect

  • I would have engrossed
  • you would have engrossed
  • he/she/it would have engrossed
  • we would have engrossed
  • you would have engrossed
  • they would have engrossed

Imperatief

  • jij slorp op
  • jullie slorpt op

Imperative

  • you engross
  • you engross

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van opslorpen