Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it overcomes
  • they overcome

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het doorstroomt
  • zij doorstromen

Simple past

  • he/she/it overcame
  • they overcame

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het doorstroomde
  • zij doorstroomden

Present perfect

  • he/she/it has overcome
  • they have overcome

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft doorstroomd
  • zij hebben doorstroomd

Past perfect

  • he/she/it had overcome
  • they had overcome

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had doorstroomd
  • zij hadden doorstroomd

Future

  • he/she/it will overcome
  • they will overcome

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal doorstromen
  • zij zult doorstromen

Future perfect

  • he/she/it will have overcome
  • they will have overcome

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal doorstroomd hebben
  • zij zult doorstroomd hebben

Conditional present

  • he/she/it would overcome
  • they would overcome

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal doorstromen
  • zij zullen doorstromen

Conditional perfect

  • he/she/it would have overcome
  • they would have overcome

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben doorstroomd
  • zij zullen hebben doorstroomd

Verwijzingen

Bekijk 10 definitie(s) van overcome