Vervoeging van overeenkomen

Onbepaalde wijs (infinitief): overeenkomen

Vertaling: convenir

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik kom overeen
  • jij komt overeen
  • hij/zij/het komt overeen
  • wij komen overeen
  • jullie komen overeen
  • zij komen overeen

Présent

  • je conviens
  • tu conviens
  • il/elle convient
  • nous convenons
  • vous convenez
  • ils/elles conviennent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kwam overeen
  • jij kwam overeen
  • hij/zij/het kwam overeen
  • wij kwamen overeen
  • jullie kwamen overeen
  • zij kwamen overeen

Indicatif imparfait

  • je convenais
  • tu convenais
  • il/elle convenait
  • nous convenions
  • vous conveniez
  • ils/elles convenaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben overeengekomen
  • jij bent overeengekomen
  • hij/zij/het is overeengekomen
  • wij zijn overeengekomen
  • jullie zijn overeengekomen
  • zij zijn overeengekomen

Indicatif passé composé

  • j'ai convenu; suis convenu(e)
  • tu as convenu; es convenu(e)
  • il/elle a convenu; est convenu(e)
  • nous avons convenu; sommes convenu(e)s
  • vous avez convenu; êtes convenu(e)(s)
  • ils/elles ont convenu; sont convenu(e)s

Voltooid verleden tijd

  • ik was overeengekomen
  • jij was overeengekomen
  • hij/zij/het was overeengekomen
  • wij waren overeengekomen
  • jullie waren overeengekomen
  • zij waren overeengekomen

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais convenu; étais convenu(e)
  • tu avais convenu; étais convenu(e)
  • il/elle avait convenu; était convenu(e)
  • nous avions convenu; étions convenu(e)s
  • vous aviez convenu; étiez convenu(e)(s)
  • ils/elles avaient convenu; étaient convenu(e)s

Toekomende tijd I

  • ik zal overeenkomen
  • jij zult overeenkomen
  • hij/zij/het zal overeenkomen
  • wij zullen overeenkomen
  • jullie zullen overeenkomen
  • zij zullen overeenkomen

Indicatif futur

  • je conviendrai
  • tu conviendras
  • il/elle conviendra
  • nous conviendrons
  • vous conviendrez
  • ils/elles conviendront

Toekomende tijd II

  • ik zal overeengekomen zijn
  • jij zult overeengekomen zijn
  • hij/zij/het zal overeengekomen zijn
  • wij zullen overeengekomen zijn
  • jullie zullen overeengekomen zijn
  • zij zullen overeengekomen zijn

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai convenu; serai convenu(e)
  • tu auras convenu; seras convenu(e)
  • il/elle aura convenu; sera convenu(e)
  • nous aurons convenu; serons convenu(e)s
  • vous aurez convenu; serez convenu(e)(s)
  • ils/elles auront convenu; seront convenu(e)s

Conditionalis I

  • ik zou overeenkomen
  • jij zou overeenkomen
  • hij/zij/het zou overeenkomen
  • wij zouden overeenkomen
  • jullie zouden overeenkomen
  • zij zouden overeenkomen

Conditionnel présent

  • je conviendrais
  • tu conviendrais
  • il/elle conviendrait
  • nous conviendrions
  • vous conviendriez
  • ils/elles conviendraient

Conditionalis II

  • ik zou zijn overeengekomen
  • jij zou zijn overeengekomen
  • hij/zij/het zou zijn overeengekomen
  • wij zouden zijn overeengekomen
  • jullie zouden zijn overeengekomen
  • zij zouden zijn overeengekomen

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais convenu; serais convenu(e)
  • tu aurais convenu; serais convenu(e)
  • il/elle aurait convenu; serait convenu(e)
  • nous aurions convenu; serions convenu(e)s
  • vous auriez convenu; seriez convenu(e)(s)
  • ils/elles auraient convenu; seraient convenu(e)s

Imperatief

  • jij kom overeen
  • jullie komt overeen

Impératif

  • tu conviens
  • vous convenez

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van overeenkomen