Vervoeging van overtrekken

Onbepaalde wijs (infinitief): overtrekken

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik overtrek
  • jij overtrekt
  • hij/zij/het overtrekt
  • wij overtrekken
  • jullie overtrekken
  • zij overtrekken

Présent

  • je recouvre
  • tu recouvres
  • il/elle recouvre
  • nous recouvrons
  • vous recouvrez
  • ils/elles recouvrent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik overtrok
  • jij overtrok
  • hij/zij/het overtrok
  • wij overtrokken
  • jullie overtrokken
  • zij overtrokken

Indicatif imparfait

  • je recouvrais
  • tu recouvrais
  • il/elle recouvrait
  • nous recouvrions
  • vous recouvriez
  • ils/elles recouvraient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb overtrokken
  • jij hebt overtrokken
  • hij/zij/het heeft overtrokken
  • wij hebben overtrokken
  • jullie hebben overtrokken
  • zij hebben overtrokken

Indicatif passé composé

  • j'ai recouvert
  • tu as recouvert
  • il/elle a recouvert
  • nous avons recouvert
  • vous avez recouvert
  • ils/elles ont recouvert

Voltooid verleden tijd

  • ik had overtrokken
  • jij had overtrokken
  • hij/zij/het had overtrokken
  • wij hadden overtrokken
  • jullie hadden overtrokken
  • zij hadden overtrokken

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais recouvert
  • tu avais recouvert
  • il/elle avait recouvert
  • nous avions recouvert
  • vous aviez recouvert
  • ils/elles avaient recouvert

Toekomende tijd I

  • ik zal overtrekken
  • jij zult overtrekken
  • hij/zij/het zal overtrekken
  • wij zullen overtrekken
  • jullie zullen overtrekken
  • zij zullen overtrekken

Indicatif futur

  • je recouvrirai
  • tu recouvriras
  • il/elle recouvrira
  • nous recouvrirons
  • vous recouvrirez
  • ils/elles recouvriront

Toekomende tijd II

  • ik zal overtrokken hebben
  • jij zult overtrokken hebben
  • hij/zij/het zal overtrokken hebben
  • wij zullen overtrokken hebben
  • jullie zullen overtrokken hebben
  • zij zullen overtrokken hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai recouvert
  • tu auras recouvert
  • il/elle aura recouvert
  • nous aurons recouvert
  • vous aurez recouvert
  • ils/elles auront recouvert

Conditionalis I

  • ik zou overtrekken
  • jij zou overtrekken
  • hij/zij/het zou overtrekken
  • wij zouden overtrekken
  • jullie zouden overtrekken
  • zij zouden overtrekken

Conditionnel présent

  • je recouvrirais
  • tu recouvrirais
  • il/elle recouvrirait
  • nous recouvririons
  • vous recouvririez
  • ils/elles recouvriraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben overtrokken
  • jij zou hebben overtrokken
  • hij/zij/het zou hebben overtrokken
  • wij zouden hebben overtrokken
  • jullie zouden hebben overtrokken
  • zij zouden hebben overtrokken

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais recouvert
  • tu aurais recouvert
  • il/elle aurait recouvert
  • nous aurions recouvert
  • vous auriez recouvert
  • ils/elles auraient recouvert

Imperatief

  • jij overtrek
  • jullie overtrekt

Impératif

  • tu recouvre
  • vous recouvrez

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van overtrekken