Vervoeging van parch

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it parches
  • they parch

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het blakert
  • zij blakeren

Simple past

  • he/she/it parched
  • they parched

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het blakerde
  • zij blakerden

Present perfect

  • he/she/it has parched
  • they have parched

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft geblakerd
  • zij hebben geblakerd

Past perfect

  • he/she/it had parched
  • they had parched

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had geblakerd
  • zij hadden geblakerd

Future

  • he/she/it will parch
  • they will parch

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal blakeren
  • zij zult blakeren

Future perfect

  • he/she/it will have parched
  • they will have parched

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal geblakerd hebben
  • zij zult geblakerd hebben

Conditional present

  • he/she/it would parch
  • they would parch

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal blakeren
  • zij zullen blakeren

Conditional perfect

  • he/she/it would have parched
  • they would have parched

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben geblakerd
  • zij zullen hebben geblakerd

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van parch