Vervoeging van parch
Onbepaalde wijs (infinitief): to parch
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it parches
- they parch
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het verschroeit
- zij verschroeien
Simple past
- he/she/it parched
- they parched
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het verschroeide
- zij verschroeiden
Present perfect
- he/she/it has parched
- they have parched
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft verschroeid
- zij hebben verschroeid
Past perfect
- he/she/it had parched
- they had parched
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had verschroeid
- zij hadden verschroeid
Future
- he/she/it will parch
- they will parch
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal verschroeien
- zij zult verschroeien
Future perfect
- he/she/it will have parched
- they will have parched
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal verschroeid hebben
- zij zult verschroeid hebben
Conditional present
- he/she/it would parch
- they would parch
Conditionalis I
- hij/zij/het zal verschroeien
- zij zullen verschroeien
Conditional perfect
- he/she/it would have parched
- they would have parched
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben verschroeid
- zij zullen hebben verschroeid