Engels

Nederlands

Present

  • I permit
  • you permit
  • he/she/it permits
  • we permit
  • you permit
  • they permit

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik duld
  • jij duldt
  • hij/zij/het duldt
  • wij dulden
  • jullie dulden
  • zij dulden

Simple past

  • I permitted
  • you permitted
  • he/she/it permitted
  • we permitted
  • you permitted
  • they permitted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik duldde
  • jij duldde
  • hij/zij/het duldde
  • wij duldden
  • jullie duldden
  • zij duldden

Present perfect

  • I have permitted
  • you have permitted
  • he/she/it has permitted
  • we have permitted
  • you have permitted
  • they have permitted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geduld
  • jij hebt geduld
  • hij/zij/het heeft geduld
  • wij hebben geduld
  • jullie hebben geduld
  • zij hebben geduld

Past perfect

  • I had permitted
  • you had permitted
  • he/she/it had permitted
  • we had permitted
  • you had permitted
  • they had permitted

Voltooid verleden tijd

  • ik had geduld
  • jij had geduld
  • hij/zij/het had geduld
  • wij hadden geduld
  • jullie hadden geduld
  • zij hadden geduld

Future

  • I will permit
  • you will permit
  • he/she/it will permit
  • we will permit
  • you will permit
  • they will permit

Toekomende tijd I

  • ik zal dulden
  • jij zult dulden
  • hij/zij/het zal dulden
  • wij zullen dulden
  • jullie zullen dulden
  • zij zullen dulden

Future perfect

  • I will have permitted
  • you will have permitted
  • he/she/it will have permitted
  • we will have permitted
  • you will have permitted
  • they will have permitted

Toekomende tijd II

  • ik zal geduld hebben
  • jij zult geduld hebben
  • hij/zij/het zal geduld hebben
  • wij zullen geduld hebben
  • jullie zullen geduld hebben
  • zij zullen geduld hebben

Conditional present

  • I would permit
  • you would permit
  • he/she/it would permit
  • we would permit
  • you would permit
  • they would permit

Conditionalis I

  • ik zou dulden
  • jij zou dulden
  • hij/zij/het zou dulden
  • wij zouden dulden
  • jullie zouden dulden
  • zij zouden dulden

Conditional perfect

  • I would have permitted
  • you would have permitted
  • he/she/it would have permitted
  • we would have permitted
  • you would have permitted
  • they would have permitted

Conditionalis II

  • ik zou hebben geduld
  • jij zou hebben geduld
  • hij/zij/het zou hebben geduld
  • wij zouden hebben geduld
  • jullie zouden hebben geduld
  • zij zouden hebben geduld

Imperative

  • you permit
  • you permit

Imperatief

  • jij duld
  • jullie duldt

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van permit