Engels

Nederlands

Present

  • I pinch
  • you pinch
  • he/she/it pinches
  • we pinch
  • you pinch
  • they pinch

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik span
  • jij spant
  • hij/zij/het spant
  • wij spannen
  • jullie spannen
  • zij spannen

Simple past

  • I pinched
  • you pinched
  • he/she/it pinched
  • we pinched
  • you pinched
  • they pinched

Onvoltooid verleden tijd

  • ik spande
  • jij spande
  • hij/zij/het spande
  • wij spanden
  • jullie spanden
  • zij spanden

Present perfect

  • I have pinched
  • you have pinched
  • he/she/it has pinched
  • we have pinched
  • you have pinched
  • they have pinched

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gespannen
  • jij hebt gespannen
  • hij/zij/het heeft gespannen
  • wij hebben gespannen
  • jullie hebben gespannen
  • zij hebben gespannen

Past perfect

  • I had pinched
  • you had pinched
  • he/she/it had pinched
  • we had pinched
  • you had pinched
  • they had pinched

Voltooid verleden tijd

  • ik had gespannen
  • jij had gespannen
  • hij/zij/het had gespannen
  • wij hadden gespannen
  • jullie hadden gespannen
  • zij hadden gespannen

Future

  • I will pinch
  • you will pinch
  • he/she/it will pinch
  • we will pinch
  • you will pinch
  • they will pinch

Toekomende tijd I

  • ik zal spannen
  • jij zult spannen
  • hij/zij/het zal spannen
  • wij zullen spannen
  • jullie zullen spannen
  • zij zullen spannen

Future perfect

  • I will have pinched
  • you will have pinched
  • he/she/it will have pinched
  • we will have pinched
  • you will have pinched
  • they will have pinched

Toekomende tijd II

  • ik zal gespannen hebben
  • jij zult gespannen hebben
  • hij/zij/het zal gespannen hebben
  • wij zullen gespannen hebben
  • jullie zullen gespannen hebben
  • zij zullen gespannen hebben

Conditional present

  • I would pinch
  • you would pinch
  • he/she/it would pinch
  • we would pinch
  • you would pinch
  • they would pinch

Conditionalis I

  • ik zou spannen
  • jij zou spannen
  • hij/zij/het zou spannen
  • wij zouden spannen
  • jullie zouden spannen
  • zij zouden spannen

Conditional perfect

  • I would have pinched
  • you would have pinched
  • he/she/it would have pinched
  • we would have pinched
  • you would have pinched
  • they would have pinched

Conditionalis II

  • ik zou hebben gespannen
  • jij zou hebben gespannen
  • hij/zij/het zou hebben gespannen
  • wij zouden hebben gespannen
  • jullie zouden hebben gespannen
  • zij zouden hebben gespannen

Imperative

  • you pinch
  • you pinch

Imperatief

  • jij span
  • jullie spant

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van pinch