Engels

Nederlands

Present

  • I point
  • you point
  • he/she/it points
  • we point
  • you point
  • they point

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik loods
  • jij loodst
  • hij/zij/het loodst
  • wij loodsen
  • jullie loodsen
  • zij loodsen

Simple past

  • I pointed
  • you pointed
  • he/she/it pointed
  • we pointed
  • you pointed
  • they pointed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik loodste
  • jij loodste
  • hij/zij/het loodste
  • wij loodsten
  • jullie loodsten
  • zij loodsten

Present perfect

  • I have pointed
  • you have pointed
  • he/she/it has pointed
  • we have pointed
  • you have pointed
  • they have pointed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geloodst
  • jij hebt geloodst
  • hij/zij/het heeft geloodst
  • wij hebben geloodst
  • jullie hebben geloodst
  • zij hebben geloodst

Past perfect

  • I had pointed
  • you had pointed
  • he/she/it had pointed
  • we had pointed
  • you had pointed
  • they had pointed

Voltooid verleden tijd

  • ik had geloodst
  • jij had geloodst
  • hij/zij/het had geloodst
  • wij hadden geloodst
  • jullie hadden geloodst
  • zij hadden geloodst

Future

  • I will point
  • you will point
  • he/she/it will point
  • we will point
  • you will point
  • they will point

Toekomende tijd I

  • ik zal loodsen
  • jij zult loodsen
  • hij/zij/het zal loodsen
  • wij zullen loodsen
  • jullie zullen loodsen
  • zij zullen loodsen

Future perfect

  • I will have pointed
  • you will have pointed
  • he/she/it will have pointed
  • we will have pointed
  • you will have pointed
  • they will have pointed

Toekomende tijd II

  • ik zal geloodst hebben
  • jij zult geloodst hebben
  • hij/zij/het zal geloodst hebben
  • wij zullen geloodst hebben
  • jullie zullen geloodst hebben
  • zij zullen geloodst hebben

Conditional present

  • I would point
  • you would point
  • he/she/it would point
  • we would point
  • you would point
  • they would point

Conditionalis I

  • ik zou loodsen
  • jij zou loodsen
  • hij/zij/het zou loodsen
  • wij zouden loodsen
  • jullie zouden loodsen
  • zij zouden loodsen

Conditional perfect

  • I would have pointed
  • you would have pointed
  • he/she/it would have pointed
  • we would have pointed
  • you would have pointed
  • they would have pointed

Conditionalis II

  • ik zou hebben geloodst
  • jij zou hebben geloodst
  • hij/zij/het zou hebben geloodst
  • wij zouden hebben geloodst
  • jullie zouden hebben geloodst
  • zij zouden hebben geloodst

Imperative

  • you point
  • you point

Imperatief

  • jij loods
  • jullie loodst

Verwijzingen

Bekijk 24 definitie(s) van point