Vervoeging van posture

Engels

Nederlands

Present

  • I posture
  • you posture
  • he/she/it postures
  • we posture
  • you posture
  • they posture

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zit
  • jij zit
  • hij/zij/het zit
  • wij zitten
  • jullie zitten
  • zij zitten

Simple past

  • I postured
  • you postured
  • he/she/it postured
  • we postured
  • you postured
  • they postured

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zat
  • jij zat
  • hij/zij/het zat
  • wij zaten
  • jullie zaten
  • zij zaten

Present perfect

  • I have postured
  • you have postured
  • he/she/it has postured
  • we have postured
  • you have postured
  • they have postured

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gezeten
  • jij hebt gezeten
  • hij/zij/het heeft gezeten
  • wij hebben gezeten
  • jullie hebben gezeten
  • zij hebben gezeten

Past perfect

  • I had postured
  • you had postured
  • he/she/it had postured
  • we had postured
  • you had postured
  • they had postured

Voltooid verleden tijd

  • ik had gezeten
  • jij had gezeten
  • hij/zij/het had gezeten
  • wij hadden gezeten
  • jullie hadden gezeten
  • zij hadden gezeten

Future

  • I will posture
  • you will posture
  • he/she/it will posture
  • we will posture
  • you will posture
  • they will posture

Toekomende tijd I

  • ik zal zitten
  • jij zult zitten
  • hij/zij/het zal zitten
  • wij zullen zitten
  • jullie zullen zitten
  • zij zullen zitten

Future perfect

  • I will have postured
  • you will have postured
  • he/she/it will have postured
  • we will have postured
  • you will have postured
  • they will have postured

Toekomende tijd II

  • ik zal gezeten hebben
  • jij zult gezeten hebben
  • hij/zij/het zal gezeten hebben
  • wij zullen gezeten hebben
  • jullie zullen gezeten hebben
  • zij zullen gezeten hebben

Conditional present

  • I would posture
  • you would posture
  • he/she/it would posture
  • we would posture
  • you would posture
  • they would posture

Conditionalis I

  • ik zou zitten
  • jij zou zitten
  • hij/zij/het zou zitten
  • wij zouden zitten
  • jullie zouden zitten
  • zij zouden zitten

Conditional perfect

  • I would have postured
  • you would have postured
  • he/she/it would have postured
  • we would have postured
  • you would have postured
  • they would have postured

Conditionalis II

  • ik zou hebben gezeten
  • jij zou hebben gezeten
  • hij/zij/het zou hebben gezeten
  • wij zouden hebben gezeten
  • jullie zouden hebben gezeten
  • zij zouden hebben gezeten

Imperative

  • you posture
  • you posture

Imperatief

  • jij zit
  • jullie zit

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van posture