Vervoeging van practise

Engels

Nederlands

Present

  • I practise
  • you practise
  • he/she/it practises
  • we practise
  • you practise
  • they practise

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zwem droog
  • jij zwemt droog
  • hij/zij/het zwemt droog
  • wij zwemmen droog
  • jullie zwemmen droog
  • zij zwemmen droog

Simple past

  • I practised
  • you practised
  • he/she/it practised
  • we practised
  • you practised
  • they practised

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zwom droog
  • jij zwom droog
  • hij/zij/het zwom droog
  • wij zwommen droog
  • jullie zwommen droog
  • zij zwommen droog

Present perfect

  • I have practised
  • you have practised
  • he/she/it has practised
  • we have practised
  • you have practised
  • they have practised

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb drooggezwommen
  • jij hebt drooggezwommen
  • hij/zij/het heeft drooggezwommen
  • wij hebben drooggezwommen
  • jullie hebben drooggezwommen
  • zij hebben drooggezwommen

Past perfect

  • I had practised
  • you had practised
  • he/she/it had practised
  • we had practised
  • you had practised
  • they had practised

Voltooid verleden tijd

  • ik had drooggezwommen
  • jij had drooggezwommen
  • hij/zij/het had drooggezwommen
  • wij hadden drooggezwommen
  • jullie hadden drooggezwommen
  • zij hadden drooggezwommen

Future

  • I will practise
  • you will practise
  • he/she/it will practise
  • we will practise
  • you will practise
  • they will practise

Toekomende tijd I

  • ik zal droogzwemmen
  • jij zult droogzwemmen
  • hij/zij/het zal droogzwemmen
  • wij zullen droogzwemmen
  • jullie zullen droogzwemmen
  • zij zullen droogzwemmen

Future perfect

  • I will have practised
  • you will have practised
  • he/she/it will have practised
  • we will have practised
  • you will have practised
  • they will have practised

Toekomende tijd II

  • ik zal drooggezwommen hebben
  • jij zult drooggezwommen hebben
  • hij/zij/het zal drooggezwommen hebben
  • wij zullen drooggezwommen hebben
  • jullie zullen drooggezwommen hebben
  • zij zullen drooggezwommen hebben

Conditional present

  • I would practise
  • you would practise
  • he/she/it would practise
  • we would practise
  • you would practise
  • they would practise

Conditionalis I

  • ik zou droogzwemmen
  • jij zou droogzwemmen
  • hij/zij/het zou droogzwemmen
  • wij zouden droogzwemmen
  • jullie zouden droogzwemmen
  • zij zouden droogzwemmen

Conditional perfect

  • I would have practised
  • you would have practised
  • he/she/it would have practised
  • we would have practised
  • you would have practised
  • they would have practised

Conditionalis II

  • ik zou hebben drooggezwommen
  • jij zou hebben drooggezwommen
  • hij/zij/het zou hebben drooggezwommen
  • wij zouden hebben drooggezwommen
  • jullie zouden hebben drooggezwommen
  • zij zouden hebben drooggezwommen

Imperative

  • you practise
  • you practise

Imperatief

  • jij zwem droog
  • jullie zwemt droog

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van practise