Engels

Nederlands

Present

  • I preserve
  • you preserve
  • he/she/it preserves
  • we preserve
  • you preserve
  • they preserve

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik houd bijeen
  • jij houdt bijeen
  • hij/zij/het houdt bijeen
  • wij houden bijeen
  • jullie houden bijeen
  • zij houden bijeen

Simple past

  • I preserved
  • you preserved
  • he/she/it preserved
  • we preserved
  • you preserved
  • they preserved

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hield bijeen
  • jij hield bijeen
  • hij/zij/het hield bijeen
  • wij hielden bijeen
  • jullie hielden bijeen
  • zij hielden bijeen

Present perfect

  • I have preserved
  • you have preserved
  • he/she/it has preserved
  • we have preserved
  • you have preserved
  • they have preserved

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bijeengehouden
  • jij hebt bijeengehouden
  • hij/zij/het heeft bijeengehouden
  • wij hebben bijeengehouden
  • jullie hebben bijeengehouden
  • zij hebben bijeengehouden

Past perfect

  • I had preserved
  • you had preserved
  • he/she/it had preserved
  • we had preserved
  • you had preserved
  • they had preserved

Voltooid verleden tijd

  • ik had bijeengehouden
  • jij had bijeengehouden
  • hij/zij/het had bijeengehouden
  • wij hadden bijeengehouden
  • jullie hadden bijeengehouden
  • zij hadden bijeengehouden

Future

  • I will preserve
  • you will preserve
  • he/she/it will preserve
  • we will preserve
  • you will preserve
  • they will preserve

Toekomende tijd I

  • ik zal bijeenhouden
  • jij zult bijeenhouden
  • hij/zij/het zal bijeenhouden
  • wij zullen bijeenhouden
  • jullie zullen bijeenhouden
  • zij zullen bijeenhouden

Future perfect

  • I will have preserved
  • you will have preserved
  • he/she/it will have preserved
  • we will have preserved
  • you will have preserved
  • they will have preserved

Toekomende tijd II

  • ik zal bijeengehouden hebben
  • jij zult bijeengehouden hebben
  • hij/zij/het zal bijeengehouden hebben
  • wij zullen bijeengehouden hebben
  • jullie zullen bijeengehouden hebben
  • zij zullen bijeengehouden hebben

Conditional present

  • I would preserve
  • you would preserve
  • he/she/it would preserve
  • we would preserve
  • you would preserve
  • they would preserve

Conditionalis I

  • ik zou bijeenhouden
  • jij zou bijeenhouden
  • hij/zij/het zou bijeenhouden
  • wij zouden bijeenhouden
  • jullie zouden bijeenhouden
  • zij zouden bijeenhouden

Conditional perfect

  • I would have preserved
  • you would have preserved
  • he/she/it would have preserved
  • we would have preserved
  • you would have preserved
  • they would have preserved

Conditionalis II

  • ik zou hebben bijeengehouden
  • jij zou hebben bijeengehouden
  • hij/zij/het zou hebben bijeengehouden
  • wij zouden hebben bijeengehouden
  • jullie zouden hebben bijeengehouden
  • zij zouden hebben bijeengehouden

Imperative

  • you preserve
  • you preserve

Imperatief

  • jij houd bijeen
  • jullie houdt bijeen

Verwijzingen

Bekijk 13 definitie(s) van preserve