Engels

Nederlands

Present

  • I promote
  • you promote
  • he/she/it promotes
  • we promote
  • you promote
  • they promote

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bespoedig
  • jij bespoedigt
  • hij/zij/het bespoedigt
  • wij bespoedigen
  • jullie bespoedigen
  • zij bespoedigen

Simple past

  • I promoted
  • you promoted
  • he/she/it promoted
  • we promoted
  • you promoted
  • they promoted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bespoedigde
  • jij bespoedigde
  • hij/zij/het bespoedigde
  • wij bespoedigden
  • jullie bespoedigden
  • zij bespoedigden

Present perfect

  • I have promoted
  • you have promoted
  • he/she/it has promoted
  • we have promoted
  • you have promoted
  • they have promoted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bespoedigd
  • jij hebt bespoedigd
  • hij/zij/het heeft bespoedigd
  • wij hebben bespoedigd
  • jullie hebben bespoedigd
  • zij hebben bespoedigd

Past perfect

  • I had promoted
  • you had promoted
  • he/she/it had promoted
  • we had promoted
  • you had promoted
  • they had promoted

Voltooid verleden tijd

  • ik had bespoedigd
  • jij had bespoedigd
  • hij/zij/het had bespoedigd
  • wij hadden bespoedigd
  • jullie hadden bespoedigd
  • zij hadden bespoedigd

Future

  • I will promote
  • you will promote
  • he/she/it will promote
  • we will promote
  • you will promote
  • they will promote

Toekomende tijd I

  • ik zal bespoedigen
  • jij zult bespoedigen
  • hij/zij/het zal bespoedigen
  • wij zullen bespoedigen
  • jullie zullen bespoedigen
  • zij zullen bespoedigen

Future perfect

  • I will have promoted
  • you will have promoted
  • he/she/it will have promoted
  • we will have promoted
  • you will have promoted
  • they will have promoted

Toekomende tijd II

  • ik zal bespoedigd hebben
  • jij zult bespoedigd hebben
  • hij/zij/het zal bespoedigd hebben
  • wij zullen bespoedigd hebben
  • jullie zullen bespoedigd hebben
  • zij zullen bespoedigd hebben

Conditional present

  • I would promote
  • you would promote
  • he/she/it would promote
  • we would promote
  • you would promote
  • they would promote

Conditionalis I

  • ik zou bespoedigen
  • jij zou bespoedigen
  • hij/zij/het zou bespoedigen
  • wij zouden bespoedigen
  • jullie zouden bespoedigen
  • zij zouden bespoedigen

Conditional perfect

  • I would have promoted
  • you would have promoted
  • he/she/it would have promoted
  • we would have promoted
  • you would have promoted
  • they would have promoted

Conditionalis II

  • ik zou hebben bespoedigd
  • jij zou hebben bespoedigd
  • hij/zij/het zou hebben bespoedigd
  • wij zouden hebben bespoedigd
  • jullie zouden hebben bespoedigd
  • zij zouden hebben bespoedigd

Imperative

  • you promote
  • you promote

Imperatief

  • jij bespoedig
  • jullie bespoedigt

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van promote