Vervoeging van pulse

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it pulses
  • they pulse

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het pulseert
  • zij pulseren

Simple past

  • he/she/it pulsed
  • they pulsed

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het pulseerde
  • zij pulseerden

Present perfect

  • he/she/it has pulsed
  • they have pulsed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gepulseerd
  • zij hebben gepulseerd

Past perfect

  • he/she/it had pulsed
  • they had pulsed

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gepulseerd
  • zij hadden gepulseerd

Future

  • he/she/it will pulse
  • they will pulse

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal pulseren
  • zij zult pulseren

Future perfect

  • he/she/it will have pulsed
  • they will have pulsed

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gepulseerd hebben
  • zij zult gepulseerd hebben

Conditional present

  • he/she/it would pulse
  • they would pulse

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal pulseren
  • zij zullen pulseren

Conditional perfect

  • he/she/it would have pulsed
  • they would have pulsed

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gepulseerd
  • zij zullen hebben gepulseerd

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van pulse